Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Heinrich BRÜNING

betekenis & definitie

Duits staatsman (Münster 26 Nov. 1885), studeerde te München, Straatsburg en Londen, diende in Wereldoorlog I en verwierf vervolgens een belangrijke positie in de katholieke vakbeweging. In de Rijksdag, waarin hij in 1924 werd gekozen, verkreeg hij op financieel en fiscaal gebied groot gezag; hij viel de verderfelijke financieringspolitiek van uitgaven, gedekt door buitenlandse leningen, scherp aan.

Een voorstel van hem, dat een grens voor de loonbelastingplicht stelde, heette sinds aanneming de Lex-Brüning.In 1929 werd hij voorzitter van de Centrumfractie, hoewel hij nauwelijks in de openbaarheid was getreden. Hij gold als een aanhanger van de rechtervleugel van zijn partij. In Mrt 1930, toen het meer linkse kabinet van de sociaal-democraat Hermann Muller over de verzekering tegen de werkloosheid (er waren toen reeds 3 mill. werklozen) gevallen was, vormde hij een minderheidskabinet. Toen hij in Juli 1930 geen meerderheid kreeg voor zijn deflationnair saneringsprogram, vaardigde hij, op grond van art. 48 van de rond wet, zijn eerste decreten („Notverordnungen”) uit en, toen deze eveneens door de Rijksdag werden verworpen, ontbond hij dit lichaam.

De verkiezingen van Sept. brachten grote winst voor de extremistische partijen, communisten en nationaal-socialisten. Bruning kon echter verder regeren dank zij de neutraliteit van de sociaal-democraten, die een overgang naar de dictatuur vreesden. Tot positieve resultaten kwam zijn regering echter niet, zodat zij zich gedwongen zag weer tot decreten haar toevlucht te nemen. Inmiddels reisde Bruning de voornaamste hoofdsteden van Europa af om revisie van de herstelbetalingsplicht.

Het door president Hoover afgekondigde moratorium kwam hem wel te stade, doch te laat om de uiteindelijke catastrofe te voorkomen. Toen het plan van een Duits-Oostenrijkse tolunie op de tegenstand van de vroegere Geallieerden schipbreuk geleden had en Curtius daarom aftrad, nam Brüning de portefeuille van Buitenlandse Zaken van hem over (Oct.-Nov. 1931).

Hij aarzelde niet tegen de uitspattingen van de nationaal-socialisten op te treden, durfde de ontbinding van hun partij-legers der SA en SS te decreteren en zette met grote kracht de herverkiezing van Hindenburg door (voorjaar 1932). Echter de „Junkers”, verbitterd over een (zeer gematigde) hervormingsmaatregel, die een verbetering in de catastrofale toestand van het Oostduitse landbouwgebied beoogde te brengen, wisten de oude Hindenburg te bewegen zich van Brüning te ontdoen en een zeer rechts kabinet onder Von Papen, die een belangrijke rol in deze intriges had gespeeld, in te stellen (Mei 1932).

Met Brüning was de laatste dam tegen het wassende nat.-socialisme weggenomen. Het was hem juist gelukt deze beweging in een impasse te krijgen. Na zijn val trad het onvervalste conservatisme naar voren, dat, ten onrechte denkende, dat het het plebejische nat.-socialisme in zijn banen zou kunnen leiden, hiermee een verbond sloot, tot verderf van heel het Duitse volk en mede van zichzelf.

Na Hitler’s machtsoverneming werd hij korte tijd voorzitter van het Centrum, totdat hij in Juli 1933 deze partij moest ontbinden. Aan de moordpartij van 30 Juni 1934 ontsnapte hij door vlucht naar Amerika, waar hij sindsdien professor in de economie aan de universiteit van Harvard was.

Lit.: Beer, H. Br. (1931); Nobel, Br. (1932); Deutsche Rundschau, 70. Jahrg., Heft 7, blz. 1-22 (Juli 1947).

< >