was volgens een Syrische legende uit de 5de eeuw een vrome Romein, die naar Edessa was gevlucht om aan het huwelijk te ontkomen en zich geheel aan God te kunnen wijden. Waarschijnlijk hebben oosterse monniken, die zich tegen het einde der 10de eeuw te Rome op de Aventijn kwamen vestigen, de verering van St Alexius aldaar verbreid; doch in het W. kreeg de legende weer nieuwe vormen.
In middelhoogduitse dichttrant werd ze beschreven door Konrad von Würzburg. Volgens de Griekse legende zou Alexius de eerste nacht na zijn huwelijk heimelijk uit Rome zijn weggevlucht; hij verbleef 17 jaar als bedelaar te Edessa, kwam naar het ouderlijk huis terug en leefde nogmaals 17 jaar arm en onbekend onder een trap. Zó wordt hij liefst door onze dichters en schilders voorgesteld (Henri Ghéon, Le pauvre sous l’escalier). Na zijn dood zou men onder zijn klederen een geschrift gevonden hebben, waardoor alles bekend werd. Zijn feestdag is 17 Juli (bij de Grieken: 17 Maart) (z Alexis, Vie de Saint-).In de beeldende kunst wordt hij gewoonlijk uitgebeeld als pelgrim, zo te Gent (houten beeld, 15de eeuw), soms ook met aalmoezenkorf of -zak aan de arm. Een enkele maal, o.a. in de Sint Rombouts te Mechelen (muurschildering der 17de eeuw) met de trap als bijzonder attribuut; minder vaak nog met brief of rol, waarop zijn naam te lezen staat (voor de legende zie hiervoor). Zijn legende is in drie taferelen voorgesteld te Rome, San Clemente, onderkerk (omstreeks 1050), Boppard (muurschildering uit de 15de eeuw) en in beeldhouwwerk aan de kansel van de kathedraal te Straatsburg (1485). Ook in Zuid-Nederland zijn figuur en legende door grove houtsneden verbreid.