een Nederlandse brik, werd bij een in Mei 1878 in hoogste ressort gewezen vonnis van het Hooggerechtshof te Santo Domingo verbeurd verklaard op grond van het als bewezen aangenomen feit, dat zij in Aug. 1877 in strijd met een wet van de Dominicaanse Republiek van 19 Mei 1876 krijgsbehoeften van een Dominicaanse haven naar een andere zou hebben vervoerd: in de bagage van een in de haven van Monte Cristi aan land gezette Britse passagier, een zekere miss Dickenson, zouden verboden wapenen zijn aangetroffen; aan Harken, de kapitein van het schip, werd verweten haar bij het smokkelen van het wapentuig behulpzaam te zijn geweest. Aan de bejegening, welke de kapitein en de bemanning van het schip gedurende een korte gevangenhouding hadden ondergaan, schijnt de kwalificatie mishandeling te moeten worden toegekend.
De kapitein hield zijn onschuld staande en de Nederlandse regering, voor haar onderdaan in de bres springende, stelde zich tegenover de regering van Santo Domingo op het standpunt, dat de wet van 1876 in strijd was met het volkenrecht, en betwistte de rechtmatigheid van het optreden van de Dominicaanse instanties. Op verzoek van haar consul in de Dominicaanse hoofdstad liet de Nederlandse regering een smaldeel, dat juist naar de WestIndische wateren op weg was, zich voor de hoofdstad vertonen. De bij het bezoek van de commandant van dit smaldeel aan de president van de republiek begonnen besprekingen leidden uiteindelijk tot een voorstel van de kant van Santo Domingo de kennisneming en beslissing van het geschil in zijn gehele omvang aan de arbitrage van een bevriende mogendheid te onderwerpen. Dit voorstel werd door de Nederlandse regering aanvaard. In Febr. 1879 verklaarde de Franse regering zich bereid als scheidsrechter op te treden, maar eerst na langdurige onderhandelingen kon op 26 Mrt 1881 de acte van compromis worden getekend. Op 16 Mrt 1883 heeft de Franse regering, na het advies van een speciaal daartoe benoemde commissie te hebben ingewonnen, uitspraak gedaan ten gunste van Nederland en als schadeloosstelling een door de Dominicaanse Republiek uit te keren bedrag van Fr. frs 140 000 vastgesteld.
De uitvoering van deze uitspraak, eerst bijna zes jaar na het incident gegeven, heeft nog geruime tijd gevergd. De Dominicaanse regering blijkt zeer traag in de afwikkeling van de zaak te zijn geweest. Nog in 1910 moest zij een saldo van Fr. frs 40 000 uitkeren.MR L. V. LEDEBOER
Lit.: G. A. van Hamel, De intern. arbitrages van Nederland van 1813 tot heden (’s-Gravenhage 1938).