Nederlands-Indisch krijgsman van Zwitserse geboorte (Rothenbrunnen, Graubünden, 13 Sept. 1865), nam in 1886 dienst als gewoon soldaat bij het K.N.I.L. Dank zij zijn dapper en beleidvol optreden maakte hij hier snel carrière.
Reeds in 1897 werd hij onder-luitenant. Een belangrijke rol speelde hij in de Atjèh-oorlog, waar hij aan het hoofd van een marechaussee-colonne opereerde. Bekend is zijn vervolging van de priester-vorst der Bataks, Singa Maradja, die in 1907 werd gedood. Inmiddels was Christoffel in 1903 buitengewoon bevorderd tot 2de luitenant, in 1905 tot 1ste luitenant.
Ook op Borneo en Celebes streed hij. Op eerstgenoemd eiland maakte hij zich in het bijzonder verdienstelijk door de gevangenneming van de pretendent-sultan Goesti Mohammad Seman, op 24 Jan. 1907. Bij besluit van 12 Jan. van hetzelfde jaar was Christoffel tot kapitein bevorderd. Zijn verdiensten vonden voorts nog erkenning door de verlening van het ridderkruis 4de klasse M.W.O. (1901), 3de klasse M.W.O. (1904), het ridderkruis van de Nederlandse Leeuw en de eresabel (beide 1908).
In 1910 werd de dappere krijgsman eervol uit de militaire dienst ontslagen.