Blijkens voorrede, inhoud, taal en stijl is Handelingen der Apostelen een vervolg op het Evangelie van Lucas (zie Inleiding N.T.). Het behandelt de verspreiding van het Christendom uit de sfeer van Jeruzalem naar het gebied van Antiochië, vervolgens naar Paulus’ zendingsterrein.
Het breekt af te Rome. Hoofdstuk i-n, 18 omspant de jaren 2944 n. Chr., het 2de deel, hfd. 11, 19-15, 35, loopt van 44-48 n. Chr., en deel 3, hfd. 15, 36-28, 31, reikt van 48-62 n. Chr. Van 53-56 is Paulus te Efeze, in 57 via Corinthe te Jeruzalem, 57-59 gevangen te Caesarea, 59-62 valt zijn reis naar en verblijf te Rome.
De schrijver is volgens Eusebius, Kerkgeschiedenis, III, 4 : 7, en Hd. 11, 28 (Cod. D, 6 Lat. getuigen, onder wie Augustinus) een Antiochener. Blijkens de „wij-stukken” (Hand. 11, 28?; 16, 8? (Irenaeus III, 14:1); 16, 10-17; 20, 5-15521, 1-18527, 1-28, 16) en de traditie van de naam is deze schrijver zeer waarschijnlijk de Lucas, die wij uit Col. 4, 11 —19 kennen als reisgenoot van Paulus. Deze wij-stukken verlopen ongemerkt in het verdere verhaal. De schrijver heeft zich, evenals de evangeliën, van tradities bediend, die ten dele in het Aramees opgetekend waren. De zgn.
Westerse tekst, die in Luc. korter, in Hand. langer is dan de onze, heeft aanleiding gegeven tot de onderstelling (Blass, Zahn), dat hijzelf twee ,,uitga ven” van zijn werk zou hebben gegeven. Waarschijnlijk is dit echter niet.De stelling, dat Hand. 15 (het zgn. „Apostelconcilie”) hetzelfde beschrijft als Gal. 2 en daarmede dus in flagrante strijd verkeert, heeft het onderzoek der 19de eeuw beheerst en leidde toen tot conclusies ten nadele van de geloofwaardigheid van Luc. en Hand., waaraan de Tübingse school* grote consequenties verbond. Opzettelijk zou Hand. Paulus hebben laten Judaïzeren en Petrus’ beeld in het Paulinische getrokken hebben, opdat het „wordend Catholicisme” der 2de eeuw gerustgesteld zou wezen t.a.v. de eensgezindheid der apostelen. Van deze constructies is door nader chronologisch, exegetisch en kritisch onderzoek vrijwel niets staande gebleven. Stijl en architectuur van het boek doen vermoeden, dat een derde ,,boek” bedoeld was en dat aan het voorhandene door Lucas niet de laatste hand is gelegd. Het concept valt wel tussen 75 en 80, de bronnen na 50.
De algemene betrouwbaarheid van Hand. bleek bij onderzoek van nieuwe gegevens steeds duidelijker en wordt thans algemeen niet lager geschat dan die van de beste antieke geschiedverhalen. Als memorie à décharge in Paulus’ proces te Rome heeft het werk zeker niet gediend: het bevat materiaal, dat nodeloos schadelijke werking (dingen nl. die het Christendom als onderscheiden van het Jodendom en dus als niet in de categorie der „geoorloofde religies” vallende zouden kenmerken) zou hebben meegebracht. Dat de schrijver apologetische bedoeling met zijn werk zal hebben gehad, spreekt vanzelf.
PROF. DR J. DE ZWAAN
Lit.: De ,,Inleidingen” tot het N. T., en voorts Zahn, Die Apostelgeschichte (Komm. N.T. VI, 1919-1921); Turner, Acts (Intern. Grit. Comm., Edinburgh 1920); Feakes Jackson en Kirsopp Lake, The Beginnings of Christianity, Part I.
The Acts of the Apostles (5 dln, London 1920-1933); A. Wikenhauser, Die Apostelgeschichte und ihr Geschichtswert (Münster 1921);Camerlynck en V. d. Heeren, Gomm. in Actus Apostolorum (1923); Strack-Billerbeck, Komm. z. N. T. aus Talmud und Midrasch II (München 1924); J. de Zwaan, De Hdl. d. A. (2de dr., Groningen, ’s-Gravenhage, Batavia 1931); A.
G. Glark, The Acts of the Apostles (Oxford 1933); O. Gohansz, Herders Bibelkommentar (1937); H. W. Beyer, N.T. Deutsch, Die Ap.gesch. (3i938); F.
W. Grosheide, Hdl. d. Ap. (1942 v.).