Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HABITAT

betekenis & definitie

is een term die wordt gebruikt bij biocoenologische onderzoekingen, dus in die tak van de biologie, die het samenleven van organismen bestudeert. „Habitat” wordt in twee betekenissen gebruikt: 1. als woongebied van een bepaald organisme of van een levensgemeenschap. Dit woongebied kan samenvallen met een bepaalde biotoop (= homogeen, min of meer zelfstandig blijvend landschapsdeel, waarop een bepaalde levensgemeenschap van planten en dieren, bijv. weiland, bos), het kan slechts een bepaald onderdeel van een biotoop omvatten (bijv. aan bepaalde plantensoorten gebonden rupsen, insectenlarven in het algemeen), het kan ook meer biotopen omvatten (bijv. roofvogels, die hun prooi boven vele en verschillende biotopen zoeken; vogels met verschillend broed- en voedselgebied, bijv. wulp). 2.

Men verstaat er ook onder een bepaald specifiek complex van milieu-factoren, dat op organismen, resp. hun gemeenschappen inwerkt. Van alle factoren, die het milieu als zodanig in zich besloten houdt, is er een zeker aantal, van geval tot geval verschillend en afhankelijk van de aard van het organisme, resp. de gemeenschap, die men beschouwt, dat het leven van het organisme beïnvloedt. Het is, alsof het organisme een bepaalde, voor hem specifieke facet van het milieu (habitat) naar zich toegekeerd ziet. De eigenschappen van het organisme en die van het milieu zijn geraffineerd op elkaar afgestemd. Voor dit diepe en wederkerige verband gebruikt men de term epharmonie*. DR M. J. ADRIANI

Lit.: H. Boschma, Oecologie, Leerboek der algemene dierkunde (1929); G. S. Elton, The ecology of animals (1946); G. J. van der Klaauw, Oecologie, E.N.S.I.E., dl VI (1949); M. F. Mörzer Bruyns, Over Levensgemeenschappen (1947).

< >