is de naam van een Engelse wet (27 Mei 1679), waarbij waarborgen gegeven worden tegen willekeurige gevangenhouding; zij beschermt dus de persoonlijke vrijheid. „Writ of habeas corpus” is het bevelschrift door een hoge rechtbank uitgegeven, waarbij iemand gelast wordt een door hem gevangen gehouden persoon voor de rechtbank te brengen. Reeds in de in 1215 uitgevaardigde Magna Charta vinden wij de bepaling: „Een vrij man mag niet in hechtenis genomen of in de gevangenis gezet worden, noch van het bezit zijner goederen en rechten beroofd, noch op enigerlei wijze lastig gevallen, noch door ons of van onzentwege vervolgd worden, dan ingevolge een vonnis van zijn standgenoten of volgens de wet des lands.” Vele malen echter is die bepaling geschonden en even zovele malen is de Magna Charta weer bevestigd.
In de Petition of Right, in 1628 door het Lagerhuis opgesteld, werd nogmaals afgekeurd dat een habeas-corpus werd afgegeven alleen op een aanklacht van de koning en niet voor een bepaald delict of beschuldiging. Vervolgens werd meermalen een poging gedaan om te komen tot een bepaling, dat de gevangene ook spoedig verhoord zou worden, maar steeds sloeg het Hogerhuis een dergelijke wens van het Lagerhuis af, totdat dank zij de juridische ervaring, overredingskracht en het gezag van de kanselier Lord Shaftesbury, de genoemde wet werd aangenomen. De voornaamste bepaling is: „Ieder, die zonder wettig veroordeeld te zijn, gevangen wordt gehouden kan zich tot het kanselarij gerecht of tot een andere hooggeplaatste rechter, zelfs tot de lord-kanselier, wenden, om zijn bezwaren in te dienen. Zodra het wettig bevel tot gevangenneming, waarvan de verdachte afschrift is gegeven, vertoond wordt, moet de rechter bevel tot verhoor van de verdachte uitvaardigen.” Het maximum van de termijn, waarbinnen het verhoor moet plaats hebben, wordt op 20 dagen vastgesteld. De gevangenbewaarder, die het bevel tot gevangenneming niet betekent aan de gevangene of die weigert uitvoering te geven aan het bevel tot verhoor, wordt met zware geldboete bedreigd. De rechter, die nalatig is in het uitvaardigen van het bevel, wordt natuurlijk nog zwaarder gestraft.
Na verhoor beveelt de rechter de invrijheidstelling tegen behoorlijke borgstelling, opdat de verdachte op de bij de wet aangewezen tijd voor de gewone rechter zal verschijnen. Overigens bevat de wet bepalingen omtrent de procedure, zodat alle waarborgen voor onpartijdige rechtspraak zijn gegeven. Zij geldt alleen voor criminele zaken en bevat aparte bepalingen voor de gevallen van verraad, felonie, e.d. In 1781 is een dergelijke wet in Ierland aangenomen; Schotland kent geen habeas-corpus, maar heeft sinds 1856 andere bepalingen voor een spoedig begin van het proces.De wet werd in 1794 en 1817 in Engeland met het oog op de wanordelijkheden en politieke agitatie telkens voor een jaar (enige jaren achtereen) geschorst; in Ierland in 1866 en 1881.
Lit.: G. N. Clark, The later Stuarts (1934); de verschillende Constitutional Histories van Maitland, Adams, Stubbs, enz.; Nuhout v. d. Veen, De H. G.-act, diss. Leiden (1878).
Vgl. ook W. S. Holdsworth, A history of Engl. Law IX (3de dr. 1944), 104-125.