Zuidnederlands dichter (Leuven 22 Mei 1625 - abdij van Park, Heverlee, 8 Juli 1690), trad in 1643 in de orde der Norbertijnen (abdij van Park), werd tot priester gewijd in 1649, werd baccalaureus te Leuven in 1655, daarna in 1656 kapelaan en vervolgens in 1667 pastoor te Wakkerzeel bij Werchter. Hij schreef een aantal godsdienstige spelen, eerst verschenen onder de letters F.G.Z.R.C.P. (d.i.
Frater Guil. Zeebots regularis canonicus Praemonstratensis), maar in 1662 onder zijn eigen naam gezamenlijk uitgegeven. Naar de vorm vertonen ze de invloed van het schooldrama der Jezuïeten. De taal is natuurlijk, fris en levendig, maar echte dramatische spanning wordt vrijwel nooit bereikt.Bibl.: Nederduytsche gedighten (2 dln, Loven 1662); Het leven ende mirakelen van de heyligen... Hubertus (Loven 1665, 3de dr. 1715, herdr. in: L. Huyghebaert, Sint Hubertus, Antwerpen 1949); Het droevigh lyden ende bittere doodt van den Heere Christus (Loven 1687).
Lit.: L. Goovaerts, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré, II (Bruxelles 1902), blz. 432; R. van Waefelghem, Nécrologie de 1’abbaye du Pare (Bruxelles ca 1920), blz. 280; E. Rombauts, in: Gesch. v. d. Letterk. d. Nederl. V (1953), blz. 445 c.v.