(Huano of vogelmest) is een meststof, afkomstig van afzettingen, bestaande uit uitwerpselen en lijken van vogels. Natuurlijke guano komt over de gehele wereld voor, meestal op eilanden en in landstreken zonder plantengroei, die alleen door vogels bewoond worden.
De belangrijkste vindplaatsen zijn de voor de Peruaanse kust gelegen eilanden tussen 8 en 15o Z.Br. (Chinchas, Guanape, Vejas, enz.) en de kuststrook ten Z. van Iquique. In deze gebieden zorgden millioenen pelikanen, albatrossen, zeeraven (guanayas), pinguins, e.a. voor guano-afzettingen die tot 160 m dik waren. Volgens de overlevering zouden reeds de Inca’s, 200 jaren vóór onze jaartelling, de guano als meststof gebruikt hebben. In 1802 werden door reizigers de eerste monsters guano naar Europa gebracht; de eerste scheepsladingen kwamen in 1840 in Engeland aan. Guano bleek een succesvolle meststof te zijn — de in Europa ingevoerde hoeveelheden werden steeds groter. Andere vindplaatsen werden afgegraven (Z.W-kust van Afrika, eilanden Ichaboe, Malaga, kusten van Labrador, enz.).
Ter besparing van vrachten ging men er al vrij spoedig toe over om de guano te ontsluiten met zwavelzuur, een proces dat veel gelijkenis vertoont met de bereiding van superphosphaat uit ruwe phosphaten. Hierdoor verkreeg men een beter product van gelijkmatiger samenstelling.Door dit snel toenemende gebruik waren de oorspronkelijke vindplaatsen weldra haar uitputting nabij. Dit leidde er toe, dat Peru, ter bescherming van de eigen landbouw, uitvoerrestricties voor guano invoerde. Daar in de jaren 1850-1900 tevens andere meststoffen op de markt kwamen (Chilisalpeter, superphosphaat, Thomas-slakkenmeel, kalizouten), raakte geleidelijk het gebruik van guano in de Europese landbouw op de achtergrond. Genoemde kunstmeststoffen konden de guano vervangen en maakten het bovendien mogelijk de voedingsstoffen stikstof, phosphor en kalium afzonderlijk toe te dienen.
Guano bevat in hoofdzaak phosphaatverbindingen, organische stikstofverbindingen en stikstof en kali in anorganische vorm. De samenstelling bleek, al naar de plaats van herkomst, zeer wisselend te zijn. Het stikstofgehalte van guano varieerde van 0 tot 15 pct, terwijl het phosphorzuurgehalte 9 pct, maar óók 30-40 pct kon bedragen.
De Peruaanse guano (Peru-guano) was van zeer goede kwaliteit, omdat het gevormd werd in een gebied met een klimaat zonder regenval met zeer droge Z.O. winden, afgewisseld met perioden van volledige windstilte. De vogelafvallen werden hierdoor goed geconserveerd, terwijl geen verliezen optraden aan oplosbare verbindingen. Sommige guano’s uit andere streken zijn door uitspoeling stikstof- en kaliarm geworden, zodat ze, mede door haar hoge phosphaatgehalten, beschouwd moeten worden als ruwe phosphaten.
In Noorwegen maakt men uit kleine zeevis en visafval vis guano (8 pct stikstof, 12-14 pct phosphorzuur). Walvis-guano wordt gemaakt van afvallen van walvissen (7-8 pct stikstof; 10-11 pct phosphorzuur). In Nederland wordt guano reeds geruime tijd niet meer als meststof gebruikt.
DR J. TEMME