Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Grazia DELEDDA

betekenis & definitie

Italiaans romanschrijfster (Nuoro, Sardinië, 27 Sept. 1871 - Rome 15 Aug. 1936), genoot alleen lager onderwijs, huwde op haar 17de jaar een regeringsambtenaar, Madesani, en volgde hem naar Rome. Haar geboorteland en zijn bewoners hebben haar in de eerste plaats geïnspireerd : het leven van de Sardinische bergbewoners en herders, met zijn armoede, hartstochten en smarten, vormt de achtergrond van een groot aantal van haar boeken; allengs echter maakte zij zich van elke soort folklore los en had nog slechts aandacht voor het zieleleven, met hoogstens de herinneringen aan haar geboorteland op het tweede plan.

In haar latere werken verkreeg aldus het „regionale” genre een universele betekenis. Grazia Deledda neemt zodoende een zeer persoonlijke plaats in in de Italiaanse literatuur. Haar grootste gave is het uitbeelden van het tragische conflict tussen idealisme en de harde realiteiten des levens. In 1926 verwierf zij de Nobelprijs voor letterkunde voor La fuga in Egitto, waarin deze gave haar machtigste uitdrukking vindt.MR H. VAN DEN BERGH

Bibl.: Fior di Sardegna (1893); Racconti Sardi (1894); Anime oneste (1895); Le vie del male (1896, haar eerste grote roman); II Tesoro (1897); Le Tentazioni (1898); La Giustizia (1899); II Vecchio della Montagna (1900); Dopo il Divorzio (1902, herdrukt als Naufraghi in porto); Elias Portolu (1903, ook in het Ned.; vaak voor haar meesterwerk gehouden); Nostalgie (1905); Colombi e sparvieri (1912); Ganne al vento (1913, haar beste boek, Ned. vert. 1948); Marianna Sirca (1915); L’Incendio nell’oliveto (1918); L’Edera (1918); La Madre (1920, ook in het Ned. vertaald); II segreto dell’uomo solitario (1921); II Dio dei viventi (1922); La Fuga in Egitto (1925); Annalena Bilsini (1927); II Paese del Vento (1931). Haar verzamelde werken zijn sinds 1936 in 40 dln bij Treves te Milaan uitgegeven; een Bibliografia del eddiana in 1938 bij L’Eroica te Milaan.

Lit.: L. Falchi, L’Opera di G. D. (Milano 1937); E De Michelis, G. D. e il decadentismo (Firenze 1938); R.

Branca, Bibliogr. deleddiana (Milano 1938); Testimonianza a G. D. (Milano 1940); Ben. Groce, in Lett. della nuova Italia, dl 4 (Bari 1940); H. E.

Ilauri, Fato e religiositk nell’ opera di G. D. (Lugano 1947, proefschr. Basel).

< >