(in het Frans Grisons, in het Italiaans Grigioni en in het Rhaetisch Grischun), grootste kanton van Zwitserland (7113,5 km2), grenst aan Liechtenstein, Oostenrijk en Italië. Het gehele land is door bergen ingenomen.
De noordrand behoort tot de Glärner Alpen (Tödi 3623 m), de westrand tot de St Gotthard-en Adulagroepen der Lepontische Alpen (Rheinwaldhorn 3398 m). Het Z. en O. nemen de Rhaetische of Graubünder Alpen in (Piz Bernina 4052 m, Piz Kesch 3422 m). Men heeft er het gebied der bronnen van de Rijn, in het O. het dal van de Inn en in het Z. behoren sommige dalen tot het stroomgebied van de Ticino (de Maira of Mera en de Poschiavo), terwijl het Münsterdal naar de Etsch of Adige voert. Grote meren vindt men er niet; het grootste, het Silsermeer, heeft een oppervlakte van slechts 4 km2.
De voornaamste dalen zijn het Bovenrijndal en Engadin, beide in N.O. richting lopende lengtedalen. Het eerste bestaat uit het Tavetsch tot de mond van de Middel-Rijn, het Voorrijndal, tot de mond van de Achter-Rijn, en het Churer Rijndal, dat zich bij Chur naar het N. wendt en een dwarsdal vormt. De noordelijk naar de Glarner Alpen stijgende zijdalen zijn smal en meestal zonder winterdorpen; de zuidelijke zijn langer en breder en minder bevolkt. De voornaamste zijn het Val Medels, het Lugnetz- met het St Petersdal, het Safiendal en het dal van de Achter-Rijn, van de Reinwaldhorn tot Reichenau.
Het klimaat is naar gelang van de hoogte en van de richting der dalen zeer verschillend. In de lagere zuidelijke vindt men een Italiaanse natuur, terwijl in de hogere noordelijke zoals Engadin, Avers, Rheinwald enz., de winter 7 maanden duurt.Het kanton telt (1941) 128 241 inw., w.o. 52 pct Prot. en 48 pct R.K., 53,9 pct Duits, 14 pct Italiaans en 30,9 pct Rhaetisch sprekende bewoners.
Van de oppervlakte is 69,5 pct productief land; het bos beslaat hiervan 29,1 pct. Van het improductieve gedeelte zijn 359 km2 met gletsjers, 12 km2 met meren (590) en 2932 km2 door naakte rotsen ingenomen. Hoofdbronnen van bestaan zijn veeteelt en landbouw, die voornamelijk in het Tavetsch en Heinzenberg voortreffelijke kaas leveren. Ook is er bijenteelt.
In de zuidelijke gebergten worden uitgestrekte Alpenweiden als zomerverblijfplaats voor kudden gebruikt, zelfs voor kudden uit Italië. De landbouw levert tarwe, rogge, gerst en aardappelen, in mildere streken ook maïs en tabak. De ooftteelt is het belangrijkst in het Rijndal (kersen); Musox en Bergell leveren kastanjes, het Churer Rijndal en Musox wijn. De bossen zijn meest in het bezit van steden of corporaties en leveren veel hout voor de uitvoer.
In de Hoog-Alpen leven gemzen, mormeldieren of marmotten, steenadelaars, oehoe’s, berghazen enz.; in de VoorAlpen herten en reeën; de steenbok is uitgestorven, daarentegen komt de beer nog veel voor in hooggebergten van het Engadin. De beken en meren geven voortreffelijke forellen. Van nuttige gesteenten komen voor: leisteen, wit- en bont marmer, gips, kalk en serpentijn; ook vindt men er ijzer-, lood-, koper-, zilver- en goudertsen, doch niet in die mate, dat zij ontgonnen worden. Rijk is het kanton aan minerale bronnen; ten dele wereldberoemde ijzer- en natronhoudende wateren vindt men te St Moritz, Schuls-Tarasp, Fideris, Peiden, San Bernardino enz.; zwavelbronnen te Alvaneu, Serneus, Tarasp en Le Prese.
Da vos en Arosa zijn bekende herstellingsoorden.
De industrie is onbeduidend; eigenlijke fabrieken vindt men alleen te Chur. Veel Graubündner (of Grauwbunderlanders) trekken als suikerbakkers of koffiehuishouders naar den vreemde, om hun oude dag weer in het geboorteland door te brengen.
Het bestuur is democratisch. De wetgevende macht berust bij de Grote Raad (leden naar arrondissementen en aantal inwoners gekozen voor 2 jaren) en de uitvoerende bij de door het volk gekozen Regeringsraad van 5-11 leden (3 jaren zitting). Alle wetten worden aan een referendum onderworpen. Het kanton is verdeeld in 14 districten, 39 arrondissementen en 222 gemeenten.
De hoofdstad is Chur.
Lit.: R. Staub, Grundzüge und Probleme alpiner Morphologie (Denkschr. d. Schw. Nat.
Ges. Bd 6g, Abh. i, 1934); G. Orth, De Dalontwikkeling van het Boven-Engadin (Tijdschr. Kon.
Ned. Aardr. Genootschap 1935); K. Oestreich, De Graubündener Passen (Tijdschr.
Kon. Ned. Aardr. Genootschap 1935); O.
Müller, Das Bündner Münstertal. Diss. Zürich(1936.); J. Früh, Geographie der Schweiz Bd III (St Gallen 1938).
GESCHIEDENIS
Na lange strijd met de oorspronkelijke bewoners, Rhaetiërs, gelukte het aan de Romeinen (15 n. Chr.) het land te veroveren, dat nu als Rhaetia prima gedurende 400 jaar onder hun heerschappij stond. Na de val van het Romeinse rijk kwam Rhaetië in 490 aan de OostGoten en in 536 aan het Frankische rijk, terwijl het door het verdrag van Verdun (843) met Duitsland verbonden werd. Toen het koninklijk gezag begon te verminderen,verhieven zich onderscheiden wereldlijke heren naast de bisschoppen van Chur en de abten van Disentis; door de afkoop der herenrechten, die tot in de 19de eeuw werd voortgezet, ontstonden kleine souvereine staatjes.
Toen gevaar bestond, dat de bisschoppen onder Oostenrijk zouden komen, verenigden zich stad, domkapittel en boeren der Alpendalen met elkaar in 1367 tot Gotteshausbund; in 1395 verenigde zich onder soortgelijke omstandigheden een hoger gedeelte van Rhaetië tot Grauer Bund en in 1436 ontstond de Zehngerichtenbund. In 1497 en 1498 sloten de twee eerst genoemde bonden, in 1567 de laatste zich bij het Eedgenootschap aan. Aan de Zwabische oorlog namen zij deel (1499) en verkregen door de grote tocht naar Pavia de landschappen Bormio, Veltlin en Chiavenna (1512), die zij tot 1797 door landvoogden bestuurden. De constitutie van 1524 bepaalde een los staatsverband, met de bondsdag als hoogste lichaam en de drie hondshoofden als bestuurlijk organisme. De staatssouvereiniteit berustte bij de 48 „Gerichtsgemeinden”.
De Hervorming vond er reeds in 1521 ingang. In de Gotteshausbund en de Zehngerichtenbund sloten zich de meeste gemeenten bij de Hervorming aan, terwijl de Grauer Bund grotendeels Katholiek bleef. Dit gaf aanleiding tot onderlinge vervolgingen en betrok het land in de Dertigjarige Oorlog. Oostenrijk en Spanje trachtten de voor hen zo belangrijke Alpenpassen door het Veltlin te bezetten, wat Venetië en Frankrijk probeerden te verhinderen.
Echter gelukte het aan de energie van Georg Jenatsch, het land weer zelfstandig te maken en Oostenrijk verkocht in 1652 zijn laatste bezittingen in Graubünden. De twisten bleven voortduren tot diep in de 18de eeuw. Aan het hoofd der Protestantse partij stonden de Salis, aan dat der Katholieke de Planta. In 1797 verloor Graubünden zijn Italiaanse bezittingen, die zich bij de Cisalpijnse Republiek aansloten en in 1798 werd het als kanton Rhaetië bij de Helvetische Republiek gevoegd.
Door de acte van Mediatie kwam Graubünden in 1803 als 15de kanton bij het Eedgenootschap; het kreeg in 1814 na de Restauratie een Grondwet. Deze constitutie werd gewijzigd in de jaren 1854, 1880, 1892 en 1907.
Lit.: Conr. von Moor, Gesch. von Currätien und der Republik,,Gemeiner drei Bünde”, 3 dln (I87O-74) ; P. G. von Planta, Gesch. von Graubünden (1892, 3de dr., 1913; populair); M. Garnot, Im Lande der Rätoromanen (1934); N. Gurti, Im Bündner Oberland (1940); F.
Pieth, Bündnergeschichte (1945).