is een plantenproduct, verwant aan de koolhydraten, dat zowel als normaal bestanddeel, de physiologische gom, bijv. in de gistcellen en in de houtcelwanden, of als pathologische gom, na verwonding langs natuurlijke weg (barsten van stammen tijdens droogte of steken van insecten) of langs kunstmatige weg door verwondingen, aangebracht door de mens, voorkomt. Gommen komen in uiterlijk overeen met de harsen, doch verschillen daarvan, doordat ze in zuivere vorm volkomen onoplosbaar zijn in sterke alkohol, aether of andere voor harsen typische oplosmiddelen.
Gommen vormen met water een dikvloeibare, colloïdale massa, de zgn. oplosbare gommen, zoals Arabische gom, of zwellen onder wateropneming op tot een dik slijm of gel, de onoplosbare gommen (ten dele ook wel plantenslijmen genoemd); ten derde onderscheidt men nog wel de half-oplosbare gommen, die voor een deel oplossen, voor een deel zwellen. Van echt oplossen mag men echter niet spreken, daar de gommen macromoleculaire stoffen zijn. Ten slotte kent men nog de gomharsen, die mengproducten zijn. Door koken met verdunde, sterke zuren geven gommen voor een groot deel eenvoudige suikers, uit de groep der pentosen en hexosen; daarnaast ontstaan gomzuren, zoals mannuron-, galacturon- en glucuronzuur.
In de plant komen ze vaak voor als kalium-, of calciumzout van verschillende organische zuren en hebben dan ook zelf een zuur karakter; ze zijn tevens verwant aan de pectinestoffen, die veel in vruchten voorkomen en bij koken met water geleiachtige producten geven.
Winning: door inzamelen van zeewieren, bijv. van het roodwier Chondrus crispus, dat als Iers mos of carrageen in de handel komt, terwijl andere roodwieren tot agar-agar verwerkt worden en bruinwieren o.a. kelp tot alginaten; door inzamelen van korstmossen, zoals het IJslands mos; door verzamelen van de grond of door tappen van bomen en struiken, wint men Arabische (^Acacia), karaya-, en tragacant- of Perzische gom; uit zaden van Leguminosen bereidt men de guargom, en de poedervormige caroubiergom of opgeloste tragasol van de Johannesbroodboom; typische plantenslijmen krijgt men van de zaden van vlas, psyllium of vlooienzaad en kweepeer. Ook uit dierlijke producten als been, kan men gomachtige producten maken, zoals gelatine die echter geheel andere samenstelling heeft. Voorts worden uit zetmeel de zgn. synthetische gommen bereid, zoals dextrine uit aardappel- en cassave-knollen; ook uit hout- en katoencellulose kan men langs chemische weg synthetische gommen bereiden, bijv. de methylcellulose, die als colloresine in de handel komt.
Herkomst der gommen: vooral uit Afrika (Soedan, het Nijlgebied, Senegal, Nigeria, Tripolitanië, Tunis en Tanganyika, vooral de Acaciagommen); uit Azië en India (ghatti-, en karayagom); in Europa wordt wel kersengom verzameld en uit Japan, de V.S., de Britse eilanden en Europa de agar-agar, het Iers mos en de alginaten.
Gebruik: als plakmiddel, voor het klaren van likeur, het appreteren van zijden en katoenen weefsels en als oproommiddel in de latexindustrie; pharmaceutisch als bindmiddel voor pillen, in de voedingsmiddelenindustrie en bij de bereiding van fijne waterverven en inkt. Tegenwoordig wordt in de V.S. de oplosbaarheid der gommen verhoogd en spreekt men van aqualiged gums, welke producten veel groter technische toepassing kunnen vinden.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches, I p. 9651022 en 1831- 1912 in dl I (Leipzig 1927 en 1928); fylantell, The Water-Soluble gums, (New York 1947).