Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Giambattista VICO

betekenis & definitie

Italiaans rechts- en geschiedfilosoof (Napels 23 Juni 1668 -21 Jan. 1744), zoon van een boekverkoper, studeerde rechten, geschiedenis, philologie en filosofie, werd professor in rhetorica te Napels (1697) en na een leven vol rampspoed, ontberingen eindelijk geestesziekte op gering jaarloon in 1734 historiograaf van Karel III van Napels. Uitgegaan van de rechtsfilosofie (waarbij hij zich wel is waar tegenover de „profane” natuurrechtsleer van Hugo de Groot en Pufendorf plaatste maar toch zeker evolutionisme huldigde), geldt hij bovenal en terecht als de grondlegger der geschiedenisfilosofie en der ethnopsychologie.

Hij is beïnvloed door het Neo-Platonisme, door Bacon en door de Renaissancefilosofen.Zijn meesterwerk is de Scienza nuova (eig.: Principii di una scienza nuova d'intorno alla comune natura delle nazioni, iste uitg. Nap. 1725, 2de geh. omgew. 1730, 3de posth. 1744; iste vert. de Duitse v. 1822). Deze „Nieuwe Wetenschap” is in wezen wat men thans zou noemen: de „Beschavingsgeschiedenis”. Vico verwerpt radicaal het Cartésianisme met zijn naturalistische, historieloze wereldopvatting en Descartes’ idee dat helderheid en duidelijkheid de criteria zijn voor de waarheid ener idee: integendeel hangt volgens hem de waarheid af van „de uitwisselbaarheid van het ware met het gecreëerde”.

Bewijsvoering is in de wiskunde slechts mogelijk omdat wij eerst de abstracties scheppen waarmee de wiskunde zich bezighoudt; de physica is slechts waar inzover de experimentele methode wordt gebruikt, wijl de physicus dan de condities schept waaronder hij zijn observaties doet. Langs die lijnen redenerend, eist Vico nu voor de geschiedenis het recht op om niet minder stellige kennis te leveren dan wis- of natuurkunde; immers geschiedenis is boven alles studie van wat de mens heeft gedaan en van de instellingen door hem geschapen.

Geschiedenis is voor Vico een continu proces van opkomst en val van beschavingen, waarvan elke (bij iedere natie) door drie stadia heengaat: het tijdperk der goden, dat der helden, dat der mensen. Na het derde stadium keert de barbarij terug en begint de cyclus opnieuw. Deze drie stadia corresponderen met drie phases der geestesontwikkeling : het voelen, het zich-voorstellen, het begrijpen. Drijfkracht tot ontwikkeling van geest en beschaving blijft echter bij hem het Goddelijke, dat werkt binnen de geschiedenis, met gebruikmaking van ’s mensen passies, deugden en ondeugden, tot het bereiken van oogmerken waarvan de mens niet weet.

De Scienza nuova heeft machtig bijgedragen tot het ontstaan der historische methode, vnl. met betrekking tot de verste periodes waarin Vico bijzonder geïnteresseerd is. Vooreerst toonde hij aan, dat de taal het beste blijk is voor het vroege leven van een volk; te weten voor zijn leven toen die taal pas in wording was. Zijn ,,hoofdsleutel” voor de Nieuwe Wetenschap is de ontdekking dat de primitieve mens ,,een dichter is sprekend in dichterlijke karakters”, en daarom oordeelt hij dat de volksmythen en -overleveringen noch ficties zijn noch historie, die een modern historicus in een chronologisch raam vermag te vatten, maar spontane uitdrukkingen van de volksgeest in dagen vóórdat de redenering was begonnen. De historicus moet dus bij de overleveringen die hij in oude kronieken vindt niet vragen of zij waar zijn, maar wat de zin ervan is.

De Scienza nuova, een der duisterste boeken in het corpus der wijsgerige literatuur, werd in haar eigen, door het Cartésianisme beheerste, tijd nauwelijks opgemerkt. Zij werd echter druk gelezen door de Duitse Romantici, zij staat almede aan de wortel van het moderne (Hegeliaanse) Idealisme. Een dusdanige massa moderne ideeën is er in voorzien, dat in recenter tijd Vico als voorganger is opgeëist door de meest uiteenlopende richtingen, als Empirisme, Pragmatisme en Marxisme. Ondanks het onvermoeide apostolaat, dat Benedetto Croce in onze dagen ten behoeve van Vico heeft vervuld, wordt diens fundamentele betekenis voor het huidige denken nog steeds verre onderschat.

DR MR H. VAN DEN BEROH

Bibl.: V.'s werken (Opéré) zijn vrijwel alle herdrukt in de serie „Scrittori d’Italia” van Laterza (Bari 1928-1947), t.w.: I. Le orazioni inaugurali. De italorum sapientia. Polemiche (verz. d. G. Gentile en F.

Nicolini) ; II. Il Diritto universale (3 dln, verz. d. F. Nicolini); III. La Scienza nuova prima (id.) ; IV. La Scienza nuova 1744 (2 dln, id.); V.

L’Autobiografia. II Carteggio. Poesie Varie (verz. d. B. Croce); VI. Seri Historici (verz. d.

F. Nicolini) ; VII. Scritti vari e pagine sparse (id). Bloemlez. u. d. Scienza nuova: d. L.

Salvatorelli (Le più belle pagine, Milano 1926); d. S. Caramella (Antologia Vichiana, Messina 1930) ; d. F. Nicolini (La filosofia di G. B.

V. ecc., I, Firenze 1935, m. uitstek.ini. en noten) ; Scienza Nuova e Opéré Scelte, uitg. d. N. Abbagnano, m. inl. v. deze en uitstek., voll. en beredeneerde bibliogr. d. P. Rossi (Torino 1953). Een prachtige „Bibliografia vichiana” is samengest. d.

B. Croce (Rari 1911) en bijgehouden met een reeks supplementen (laatste: Bari 1950). - Vertalingen (v. d. Sc. nuova) : Duits d. W. E. Weber (Berlin 1822) en d.

E. Auerbach (1924). Frans in Œuvres choisies de J. B. Vico, uitg. d. en m. inl. v. M.

Michelet (3 dln, Bruxelles 1840).Engels: Autobiography.with an Introd. by M. H. Fish and Th. G. Bergin (London 1944).

Lit. (de mens en schrijver V.) : F. Nicolini, Per la biografia di G. B. V., in Arch. st. ital. VII dl 4, 1925 en dl 6, 1926; Idem, La giovinezza di G. B.

V. (Bari 1932); Idem, G. B. V, nella vita domestica (Napoli 1927); Idem, II V. scrittore, in: Pegaso, Dcc. 1930; G. Bertoni, La lingua di V. (Firenze 1932). - (de filosoof): B. Groce, La filosofia di G. B.

V. (Bari 31933, 71949, Du. vert. 1927, fundamenteel); G. Gentile, Studi vichiani (Firenze 8 1926); A. Gemelli, G. B. V. Volume commemorativo del 2°. centenario della Sc. nuova, m. vele bijdr. (Milano 1925); A.

Sorrentino, L'Estetica di G. B. V. attraverso la Sc. nuova (Napoli 1930); E. Chiocchetti, La filosofia di G. B. V. (Milano 1935); B.

Donati, Nuovi studi sulla filos. civile di G. B. V. (Firenze 1936); G. Gentile, G. B. V. (conférence, Firenze 1936).

De dln v. Gemelli en Chiocchetti bevatten een interpretatie van V. in Kath. zin. Korte samenvatt. over de filosoof: V. Piccoli, Vico (Milano 1925); over de filos. en de schrijver: A. Lantrua, G. B. V. (Torino 1938).



In andere talen
: R. Flint, Vico (Philos. Classics, London 1885); R. Peters, Der Aufbau d. Weltgesch. bei V. (Stuttgart 1929); E. Boesch, Recht u.

Nation b. G. V., diss. Zürich (1932); H. P. Adams, G.

B. V. (London 1935); E. Auerbach, G. V. (Barcelona 1936); E. Gianturco, J. de Maistre and G. V., diss.

Univ. of Columbia (1937); V. Rüfner, Die Geschichtsphilosophie G. V.s (Bonn 1943); J. Ghaix, G. B. V., diss.

Genève (1945); Th. G. Bergin and M. H. Fish, The New Science of G. V. (London 1949); A.

Robert Caponigi, Time and Idea. The Theory of Hist. in G. V. (London 1953); Uitg. der Opere, verzorgd d. F. Nicolini (Mil. - Nap. 1953, in serie: La lett. ital., storia e testi di Mattioli, Pancrazi en Schiaffini).

< >