Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEYSIR

betekenis & definitie

(IJslands: kokende) is de naam, waarmede een periodieke, warme springbron wordt aangeduid. De naam is ontleend aan de Geysir op Ijsland, 85 km ten O.N.O. van Reykjavik.

Er zijn drie grote geysirgebieden op aarde bekend: op Ijsland, Nieuw-Zeeland en in het Yellowstonepark. De geysir-verschijnselen houden steeds met vulkanisme verband. De drijvende kracht van het uitgespoten water is expanderende stoom, die uit verhit grondwater ontstaat. De warmte, die voor deze verhitting nodig is, wordt door magma geleverd, dat dichter dan elders onder de oppervlakte ligt, ten dele soms ook door lavastromen, die nog niet geheel zijn afgekoeld.

Geysirs behoren tot de nawerking van het vulkanisme en staan in wezen dicht bij de vulkanische slijkvulkanen; zij worden wel opgevat als fumarolen, die in het grondwater verdronken zijn.Dat niet in alle vulkaangebieden geysirs optreden, houdt vermoedelijk verband met de voorwaarden, waaraan de onderaardse kanalen moeten voldoen om een periodiek spuitende bron te kunnen opleveren. Nodig is de vorming van oververhitte stoom; en er zijn verschillende manieren denkbaar, waarop die in de natuur zou kunnen ontstaan. Vernauwingen in het afvoerkanaal en knievormige ombuiging daarvan behoren hiertoe.

Aangezien verschillende stoffen in het warme water opgelost zijn, o.a. Si02, zullen de minst gemakkelijk oplosbare om de mond van de geysir afgezet worden.

Veelal is dit kiezelsinter, opaal (Si02 +H2O),soms kalksinter travertijn (CaC03). Bunsen heeft een theorie der geysirs opgesteld, die lange tijd algemeen werd aangenomen. Hij beschouwde een verticaal, cylindervormig kanaal, dat met water gevuld was. Een dergelijk vat kan echter slechts periodiek water spuiten, indien het behalve van onderen ook in het midden verhit wordt.

Dit is echter een voorwaarde, waaraan in de natuur zelden zal worden voldaan, zodat de theorie van Bunsen niet als algemene verklaring kan dienen. Wanneer het toevoerkanaal vernauwingen en verwijdingen bezit, kan echter ook bij een min of meer verticale stand, een warme springbron gevormd worden, door verhitting van onderen alleen, omdat dan door convectiestromingen slechts gedeeltelijk een warmtevereffening plaats grijpt en oververhit water in de verwijding kan ontstaan. Er zijn nog talrijke andere vormen van kanalen denkbaar, waaruit door constante verhitting een periodieke warmwaterbron zou kunnen ontstaan.

Geysirs zijn niet constant in hun periodiciteit. De grote geysir op Ijsland werkt zeker al sedert 1687, maar, terwijl in 1772 de periode i uur bedroeg, was die in 1805: 8 uur, in 1860: 4 à 5 dagen, in 1883: 20 dagen, in 1896: 1 dag, in 1905: 2-8 dagen.

Aardbevingen kunnen een werkende geysir stilleggen, door afsluiting van het kanaal, maar ook nieuwe geysirs te voorschijn roepen. Afzetting van sinter in de bovenste, koudere gedeelten der kanalen kan deze verstoppen, het grondwater kan andere kanalen kiezen, een te grote toevloeiing van grondwater kan zo sterk afkoelend werken, dat de geysir ophoudt. Kortom er zijn talrijke oorzaken voor het ontstaan en verdwijnen van geysirs. Slechts waar grondwater schaars is, zoals in woestijnen, is het geysir-verschijnsel in vulkanische gebieden onbekend.

In het Yellowstonepark zijn een honderdtal geysirs bekend, die hun water van enkele meters tot 90 m opwerpen. De Old Faithful wierp in 1872 om het uur zijn water 22-46 m in de lucht. De Beehive om de 7-25 uren 61-67 m hoog, de Giant 40-60 m enz.

PROF. DR B. G. ESCHER

Lït.: Von Wolff, Der Vulkanismus, I (1914), blz. 603-628; Karl Sapper, Vulkankunde (1927), blz. 168-173.

< >