Nederlands bankier (Leiden 1 Mrt 1865 - Bloemendaal 19 Dec. 1937), eerst secretaris van de Ver. v. d. Effectenhandel, was achtereenvolgens directeur van de Kas-Vereeniging en van de Amsterdamsche Bank; van 1906 tot 1912 president van De Javasche Bank, van 1912 tot 1931 president van De Nederlandsche Bank.
Op internationaal terrein werd herhaaldelijk zijn advies gevraagd; als voornaamste onderwerpen dienen vermeld te worden: het Chinese muntwezen (voor de Chinese regering), geldwezen en wisselkoersen (praeadvies voor de Brusselse conferentie van 1920), het Duitse reparatievraagstuk (adviezen over een internationale lening aan Duitsland, als lid van het door de Reparatiecommissie in het leven geroepen comité van bankiers, en over het Duitse geldwezen, als voorzitter van een door de Duitse regering bijeengeroepen commissie van deskundigen), het herstel van de gouden standaard in Zuid-Afrika (tezamen met prof. Kemmerer) en de oprichting van een centrale bank in Turkije (op verzoek van de Turkse regering).Bibl. (voornaamste publ.): Het oude en het moderne giroverkeer (1908); On Chinese Currency (1912-1914); Het vraagstuk van de geldruimte in Nederland en de goudpolitiek van de Nederlandsche Bank (1917); Muntwezen en circulatiebank in Nederlandsch-Indië (1920).
Lit.: G. W. J. Bruins, G. V., in: Grotius, annuaire international (1929); D. van Blom, Levensber. v. Ger.
V. (Jaarb. d. Kon. Ned. Ak. v. Wet. 1937-1938).