Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Amsterdamsche bank

betekenis & definitie

opgericht in 1871 door een aantal Duitse banken en bankiers onder leiding van de Bank für Handel und Industrie te Darmstadt (Darmstadter, later Darmst. u. Nat.

Bank f. Deutschland) en A. Schaafhausen’scher Bankverein te Keulen. Bovendien nam een aantal Nederlandse banken en bankiers aan de oprichting deel. Als een der directeuren trad op Mr F. S. van Nierop. Het geplaatste kapitaal der bank bedroeg aanvankelijk/10 millioen; dit bleek spoedig te groot en moest worden ingekrompen tot ƒ 6 millioen door inkoop van en terugbetaling op de aandelen (1874-1877).Het doel der oprichters was de vestiging van een bankbedrijf in Nederland, dat de relaties tussen de Duitse en de Nederlandse geldmarkten zou bevorderen. De conjunctuur in Duitsland scheen daarvoor in die jaren gunstig (Gründerjahre). Gedurende de eerste twintig jaren bleef de omvang der zaken echter beperkt (1890 deposito’s f 1,8 millioen, diverse crediteuren ƒ 4,6 millioen). De Amsterdamsche Bank knoopte betrekkingen aan met de Amsterdamse diamanthandel, waarmede zij thans nog uitgebreide relaties onderhoudt. Verder is haar werkkring steeds gekenmerkt door een belangrijk effectenbedrijf; het is steeds internationaal georiënteerd geweest. Van 1890-1905 vervijfvoudigden de haar toevertrouwde gelden; verdere uitbreiding van het bedrijf leidde tot kapitaalverhogingen in 1906 en 1911 (tot ƒ 10 millioen). De reserves bedroegen toen ƒ 5 millioen; de Amsterdamsche Bank had twee bijkantoren te Amsterdam en filialen te Almelo, Eindhoven, Enschede en Utrecht; nauwe relaties bestonden met het Noordhollandsch Landbouwcrediet te Alkmaar, de Helmondsche Bank te Helmond en de Heerlener Bank te Heerlen. In 1918 had de Amsterdamsche Bank drie bij kantoren te Amsterdam en 17 kantoren in andere gemeenten; de relaties met provinciale banken waren uitgebreid tot een provinciale bank in Noord-Brabant. De concentratie is dan ongeveer geëindigd. Het kapitaal was intussen tot ƒ 34,4 millioen verhoogd. In 1920 volgde een uitbreiding tot ƒ 55 millioen, waarnaast het reservefonds f 38,9 millioen bedroeg.

In de jaren ’30 had een consolidatie plaats, doordat de kantoren van de dochterinstellingen in de provincie werden omgezet in bijkantoren van de Amsterdamsche Bank. In 1937 werd door de Amsterdamsche Bank opgericht de N.V. Amsterdamsch Diamantkantoor te Antwerpen, later genaamd Amsterdamsche Bank voor België. Op 22 Juli 1939 werd de vorming van een belangengemeenschap met de Rotterdamsche Bankvereeniging aangekondigd. De winsten van beide instellingen zouden worden „gepoold” met ingang van i Jan. 1940; zij zouden elkanders verbintenissen garanderen. Het kapitaal van elk der banken zou door terugbetaling tot ƒ 35 millioen worden gereduceerd, de open reserve tot / 20 millioen, waartoe de Amsterdamsche Bank ƒ 10 millioen van haar open reserve naar haar stille reserve zou overbrengen. Deze belangengemeenschap, welke tengevolge van de oorlogsomstandigheden niet tot uitvoering is gebracht, was o.a. een uitvloeisel van de sedert 1929 plaats gehad hebbende algemene prijsdaling, mede waardoor het aandelenkapitaal als te groot kon worden beschouwd in verband met de omvang der zaken en de rentabiliteitsmogelijkheden.

Eind 1946 had de Amsterdamsche Bank 11 bijkantoren te Amsterdam, een bijbank en 4 bijkantoren te Rotterdam, 3 bijkantoren te ’s-Gravenhage en voorts 69 bijkantoren benevens 3 agentschappen en 70 zitdagen in andere gemeenten. De toevertrouwde gelden bedroegen per 31 Dec. 1945: Deposito’s op termijn: ƒ 26,2 millioen, Crediteuren: f 603,2 millioen.

MR J. VAN GALEN.

< >