Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Geldzuivering

betekenis & definitie

of geldsanering wordt noodzakelijk indien het geldwezen ontwricht is of indien zulk een ontwrichting dreigt d.w.z. in het algemeen bij een werkelijke of potentiële inflatie.

Het belangrijkste voorbeeld van een dergelijke

sanering vóór Wereldoorlog II is te vinden in Duitsland, waarde Mark in 1923 als ruilmiddel zo goed als geen waarde meer had en als rekeneenheid niet meer dienst deed (z bank, geschiedenis onder Duitsland).

Ook andere geldsaneringen hebben zich na Wereldoorlog I in verschillende landen voorgedaan; zo werden b.v. in Griekenland alle bankbiljetten in tweeën gescheurd: de ene helft werd later ingewisseld tegen nieuwe biljetten, die ten opzichte van de oude in waarde gehalveerd waren; de andere helft werd in staatsobligaties omgezet. In 1950 is deze methode gecopieerd door Indonesië.

In Wereldoorlog II hadden de meeste landen opnieuw te kampen met een sterk toenemende geldhoeveelheid, zowel vanwege de hoge oorlogskosten, als — in de door Duitsland bezette landen — door de gedwongen export naar Duitsland, die leidde tot grote Markenvorderingen van decentrale banken, welke laatste de exporteurs in eigen muntsoort betaalden. De te grote geldhoeveelheid heeft echter slechts ten dele tot werkelijke inflatie geleid, aangezien overal in meerdere of mindere mate een stelsel van rantsoenering en prijsbeheersing was ingevoerd, dat in het algemeen rigoureuzer werd toegepast dan in Wereldoorlog I. Zo ontstond een grote zwevende koopkracht,waarvoor geen andere aanwendingsmogelijkheid bestond dan op de zwarte markt.

Na Wereldoorlog II stond men voor het probleem hoe men een nieuw monetair evenwicht moest tot stand brengen. Dit kon worden bereikt door de prijzen te laten stijgen, dus door alsnog een inflatie te laten doorwerken of door het wegnemen van de overtollige geldhoeveelheid. In landen als België en Nederland heeft men de tweede weg toegepast.

In BELGIË, waar de geldhoeveelheid tijdens de oorlog van 51 milliard franken tot 156 milliard franken was gestegen, werden in Oct. 1944 alle bankbiljetten buiten omloop gesteld. Per persoon kreeg men fr. 2000 in nieuwe biljetten omgewisseld; de tegenwaarde van de overige biljetten werd op een geblokkeerde rekening tegoed geschreven. De saldi bij banken, spaarbanken en het Postchequeambt werden eveneens geblokkeerd. Ook hiervan werd echter een deel vrijgegeven, waarbij men de keus had tussen het saldo per 9 Mei 1940, 10 pct van het saldo per 8 Oct. 1944 of voor bedrijven fr. 1000 per werknemer.

De pasmunt en de muntbiljetten van fr. 50 en minder vielen niet onder de sanering.

Nadat korte tijd nadien nog een tweede vrijmaking van elke rekening had plaatsgevonden werden alle geblokkeerde tegoeden in twee delen verdeeld: 40 pct was tijdelijk onbeschikbaar en 60 pct was definitief geblokkeerd. De tijdelijk onbeschikbare saldi, die oorspronkelijk fr. 43 milliard bedroegen, verminderden geleidelijk, ten dele door individuele deblokkeringen op aanvraag of door het betalen van belastingen, voor het grootste deel echter door het vrijgeven op gezette tijden van een bepaald deel van alle rekeningen of van de rekeningen van een bepaalde groep (bijv. oorlogsslachtoffers, ouden van dagen).

In Jan. 1949 werden de laatste tijdelijk onbeschikbare saldi vrijgegeven. De definitief geblokkeerde tegoeden werden in Oct. 1945 omgezet in onverhandelbare en niet-beleenbare certificaten van een langlopende 3% pct staatslening: de Muntsaneringslening, ten bedrage van fr. 63,5 milliard. Vermeld zij nog, dat de tegoeden en bankbiljetten van banken, openbare en semi-openbare lichamen en charitatieve of culturele instellingen buiten de blokkering bleven, dat de sanering gepaard ging met credietcontrole op de banken en dat de opbrengst bij verkoop van effecten gedurende enige tijd ten dele op geblokkeerde rekening werd afgerekend.

De sanering had echter naast een monetair ook een fiscaal doel: het vermogensbezit werd nl. beter bekend bij de Belastingdienst. In Oct. 1945 kwamen buitengewone belastingen op winsten, behaald door levering aan de vijand en op buitengewone inkomsten en winsten uit de oorlogstijd tot stand, terwijl daarnaast een vermogensheffing werd opgelegd.

De delging der Muntsaneringslening nu geschiedt uit de opbrengst van de buitengewone belastingen, hetzij dat de certificaten van deze lening door de belastingplichtige in betaling worden gegeven, hetzij dat aflossing op de lening plaatsvindt naarmate de buitengewone belastingen met geld betaald worden.

De Belgische geldzuivering, die sterk kwantitatief was opgezet, heeft niet kunnen voorkomen, dat de stijging van prijzen en lonen voortging. Ook is het niet gelukt de geldhoeveelheid duurzaam te verminderen met de definitief geblokkeerde tegoeden: eind 1947 was wederom evenveel geld in omloop als aan het einde van de bezetting. De toeneming van het vrije geld hield vooral verband met de kastekorten van de Overheid, de verlening van voorschotten aan de geallieerde troepen en de toeneming van de bankcredieten aan het bedrijfsleven. Men kan desondanks zeggen, dat de geldzuivering in het eerste moeilijke tijdperk na de bevrijding een zich storten van de overtollige koopkracht op de zeer schaarse goederen en daarmede een tomeloze inflatie heeft voorkomen.

In NEDERLAND vond de geldsanering in twee etappen plaats: in Juli 1945 moesten de bank- en muntbiljetten van f 100.- worden ingeleverd tegen creditering op geblokkeerde rekening, terwijl eind Sept. van hetzelfde jaar het overige papiergeld werd ingenomen, eveneens tegen tegoedschrijving op geblokkeerde rekening. Tevens werden het giraalgeld en de spaartegoeden geblokkeerd. Ten einde te verhinderen dat, zoals bij de Belgische sanering was gebeurd, oud geld tegen nieuw geld - uiteraard met een waardeverschil - zou worden verhandeld, werd slechts een bedrag aan oud geld van f 10.- per hoofd der bevolking vóór de inleveringsweek tegen nieuw geld omgewisseld. Pas na deze week werd meer nieuw geld beschikbaar gesteld.

De munten werden niet in de sanering betrokken, evenmin de tegoeden van openbare lichamen en banken. Ten einde het betalingsverkeer op gang te brengen, werd aanstonds van de geblokkeerde tegoeden ƒ 1000.— plus 25 pct van het saldo op 12 Sept. 1945, doch niet meer dan f 10 000.— overgeboekt naar een zgn. girale rekening, waarover niet in contanten doch wel door overschrijving kon worden beschikt. (De girale rekeningen, die nodig waren door het nog ontbreken van voldoende nieuwe bankbiljetten, werden per 1 Jan. 1946 geheel vrijgegeven).

Na de genoemde algemene vrijgave volgden nog verschillende deblokkeringen in gevallen, waarin dit individueel of voor een bepaalde groep noodzakelijk werd geacht. Daartegenover moesten schulden, daterende van voor de geldzuivering op geblokkeerde rekening worden terugbetaald. Terzake van de blokkering van geld na de eigenlijke saneringsoperatie volgde Nederland trouwens een rigoureuzer politiek dan België. Zo werden bijv. verzekeringsuitkeringen, opbrengsten van effectenverkoop, de tegenwaarde van vreemde valuta voor een groter of kleiner deel geblokkeerd in het kader van een geleid kapitaalverkeer.

Tevens werd ook in Nederland een controle op het bankcrediet ingevoerd. In 1946 kon men het geblokkeerde tegoed rentegevend maken door in te schrijven op een langlopende staatslening, het 3 pct Grootboek 1946, hetgeen geschiedde tot een bedrag van ƒ 1831 mill. De inschrijvingen werden in 1948 voor betaling der buitengewone heffingen tot een bedrag van ƒ 10 000.— per inschrijving verhandelbaar, terwijl ze per 1 Mrt 1949 volledig vrij verhandelbaar werden.

Evenals in België werden ook in Nederland buitengewone belastingen ingevoerd nl. een Vermogensaanwasbelasting (1946) en een Vermogensheffing ineens (1947), welke konden worden betaald met geblokkeerd geld, vrij geld en geconsolideerde Staatsschuld. Ook belastingen over de oorlogsjaren konden uit geblokkeerde tegoeden worden voldaan.

De afwikkeling van de geldzuivering, die begin 1948 begon droeg een gecompliceerder karakter dan in België. Enerzijds werd voorzien in een regeling voor het overdragen van geblokkeerde tegoeden tegen onroerend goed of het nemen van hypotheek; het geblokkeerde tegoed moest dan echter onmiddellijk voor betaling der heffingen gebruikt worden.

Anderzijds kon men de geblokkeerde tegoeden ook rechtstreeks afwikkelen nl. in hoofdzaak door inschrijving op een langlopende staatslening, die in 5 termijnen verhandelbaar werd of door een rechtstreekse vrijmaking van bedragen tot ƒ3500 in 5 gelijke jaarlijkse delen.

Het geblokkeerde tegoed (excl. Grootboek 1946 en zekerheidstellingen), dat eind 1946 nog ca ƒ3015 millioen bedroeg, was ultimo 1949 verminderd tot 860 millioen.

De hoeveelheid vrij geld, die eind 1939 ƒ 2,4 milliard bedroeg en aan het einde van de Duitse bezetting tot ca ƒ 9,6 milliard was gestegen, beliep eind Dec. 1949 ƒ 7,6 milliard.

Hieruit blijkt, dat hoewel ook in Nederland de geldhoeveelheid na de bevrijding weer sterk is toegenomen (door deblokkering, door toeneming der bankcredieten aan de bedrijven, doch vooral ten gevolge van de kastekorten van de Overheid), niet meer het peil van het einde der bezetting bereikt is. Ook de loon- en prijsstijging werd meer in de hand gehouden dan in België.

In België en Nederland kan men van een continuïteit bij de geldsanering spreken in deze zin, dat het bezit van geld of spaartegoed als vermogensbestanddeel niet werd aangetast. Geheel anders was dit bij de geldzuivering, die in Juni 1948 in DUITSLAND is doorgevoerd. Voor wat betreft de Britse, Amerikaanse en Franse bezettingszones verliep deze sanering als volgt. Een bedrag van 60 Reichsmark per persoon of voor zaken: 60 R.M. per werknemer werd voor eenzelfde bedrag in Deutsche Mark verwisseld, welk bedrag voor 40 D.M. onmiddellijk en voor het overige deel na twee maanden werd uitbetaald.

Voor particulieren werden verder bedragen tot 5000 R.M. tegen 10 pct der nominale waarde in D.M. omgezet. Voor ondernemingen werden hogere bedragen omgewisseld.

De nieuw vastgestelde tegoeden in D.M. werden voor de helft onmiddellijk vrijgegeven, voor de andere helft voorlopig geblokkeerd. Van dit geblokkeerde deel werd later nog weer 70 pct vervallen verklaard.

De in R.M. luidende verbintenissen werden voor hun waarde in D.M. tot op 10 pct teruggebracht, uitgezonderd lonen, huren, pachten, pensioenen, die op het oude nominale bedrag werden aangehouden; de Duitse Staatsschuld werd geheel geannuleerd.

De geldsanering in W.-Duitsland heeft tot een verhoging der productie, een vergroot aanbod van goederen en een gezonder monetaire toestand geleid, terwijl de zwarte handel in elkaar zakte.

H. w. j. BOSMAN

Lit.: België: R. Vandeputte, Het Belgische monetaire experiment (1945); Verschillende artt. in het Tijdschrift voor Documentatie en Voorlichting van de Nationale Bank van België (1944 v.v.).

Nederland: Witboek betreffende de maatregelen tot zuivering van het geldwezen in Nederland (1946); A. Houwink, artikel over de geldzuivering in de bundel „Nederlands economische herstel” (1946); S. Kortewegen F. A.

G. Keesing, de hoofdstukken over de geldzuivering in hun boek,,Het moderne geldwezen” (3de dr., 1950); Verschillende artt. in „Economisch-Statistische Berichten” (1945 v.v.).

West-Duitsland: R. Stucken: artikel in,»Revue de Science et de législation financières” van Jan.-Febr.-Mrt 1949; S. Schattmann, artikel in „The Banker”, van Aug. 1948.

< >