een gezelschapsspel, dat gespeeld wordt op een papieren (of houten) bord, waarop in kringvorm 63 vakjes zijn aangebracht, in 13 waarvan een gans is afgebeeld. Het ganzenspel wordt met dobbelstenen gespeeld.
Waarschijnlijk beeldt het de levensweg uit met al de gevaren, die de mens daarop bedreigen: de brug, de herberg, de put, de doolhof, de gevangenis en ten slotte de dood (63, het zgn. moordjaar, is in het volksgeloof een kritiek jaar). De oorsprong van dit spel is onbekend; in elk geval is het zeer oud. Hugo de Groot noemde het onder zijn huisraad (1639) en ook zijn tijdgenoot Starter kende het. Oorspronkelijk was het een spel voor volwassenen; in onze tijd wordt het alleen nog door kinderen gespeeld, maar als alle gezelschapsspelen uit vroeger tijd wordt het meer en meer door modernere verdrongen.
Het „Nieuw en vermakelijk ganzenspel” is herhaaldelijk nagebootst en op bijzondere gebeurtenissen toegepast. Ook in Frankrijk, Duitsland en Engeland is het spel lang bekend geweest. In Duitsland duikt het pas ca 1660 op, maar in gewijzigde vorm; o.a. telt het ganzenbord hier 100 vakjes. Ook hier is het schema in later tijd herhaaldelijk toegepast op het krijgsleven, de bijbelse, Romeinse en algemene geschiedenis, de godsdienst, geologie, genealogie enz., waardoor het in dienst van de moraal en de paedagogie werd gesteld.
Een afb. van een ganzenbord uit de Zuidelijke Nederlanden, dat tot de 17de eeuw teruggaat, vindt men bij een art. van Em. van Heurck in Volkskunde, XXII (1911), blz. 113; een afb. van een Duits Gansespiel in Wilhelm Peszler, Handbuch der Deutschen Volkskunde, II (Potsdam 1936),Tafel VIII.Lit.: G. A. Evers, Het vermakelijk ganzenspel (Eigen Volk, I, 1929).