(Teucrium L.) is de naam van een plantengeslacht met een 100-tal soorten, vnl. in de gematigde gewesten, uit de familie der Lipbloemigen (Labiaten). Het onderscheidt zich door een tweelippige, buis- of klokvormige, vijftandige kelk, waarvan de bovenste tand wel eens sterker ontwikkeld is dan de andere, en door een bloemkroon, waarvan de bovenlip aan de rugzijde gespleten is en de vorm heeft van 2 korte, naar de onderlip toegebogen tanden.
Het omvat heesters en kruiden, waarvan onderscheiden soorten ook in Nederland in het wild voorkomen, zoals de Valse salie (T. Scorodonia L.), met hartvormige, rimpelige gesteelde bladeren aan een rechtopstaande, kruidachtige stengel en terminale aren van fletsgele bloempjes, een atlantische soort, typisch voor bossen op kalkarme grond; de watergamander (T. Scordium L.), met langwerpige, ongesteelde, getande, behaarde bladeren aan een tot 45 cm hoge stengel en rode bloemen, ten getale van vier tot schijnkransen verenigd, een soort van vochtige plaatsen langs sloten en in duinpannen; en de echte gamander (T. Chamaedrys L.), met wigvormig-eironde, gekartelde en gesteelde bladeren aan enigszins liggende stengels en helderrode, dichte bloemtrosjes aan het einde daarvan, een kleinere, kalklievende soort, waarvan het areaal Midden- en Zuid-Europa omvat.
Van deze soorten komt de eerste het meest voor. Van de uitheemse soorten vermelden wij de Syrische gamander (T. Marum L.) of Syrische thijm, ook wel echt kattenkruid genoemd, die in Zuid-Europa, Klein-Azië en Egypte thuishoort. De heesterachtige gamander (T. fruticans L.), een Spaanse plant met grote, paarsblauwe bloemen, en T. betonicum L.’Hér., een plant van Madera met purperen bloemen, behoren tot de sierplanten.