(1) samenstel van ribben vóór de voorsteven van een zeilschip, lopend van de boegwangen naar de stevenknie. Deze laatste, voorovervallend en sierlijk gebogen, is tegen de voorsteven bevestigd en dient om het tuig op te nemen, dat de boegspriet neer moet houden (de boegspriet wordt immers door de stagen van de fokkemast naar boven getrokken).
De ribben zijn weer door andere, dwars daarop, dus min of meer verticale, verbonden. In het aldus gevormde, korfachtige gestel werd vroeger een roostervloer gelegd, die als „geheim gemak” (in dit geval niet erg geheim) dienst deed.Lit.: B. van Bruggen, De ontwikkeling van het Galjoen, Jaarverslag 1946-1947 v. h. Ned. Hist. Scheepvaart Museum te A’dam.
(2), groot en imposant Spaans oorlogsschip uit de 16de en 17de eeuw, in de regel tussen 500 en 1000 ton metende, met hoge voor- en achterkastelen. Het was ontwikkeld uit de Genuese „galeone”, een zeilend voorraadschip der galeivloten, en droeg daarvan nog de kenmerken in zijn logge en zware bouw, slechte manoeuvreereigenschappen, betrekkelijk lichte bewapening, grote laadcapaciteit, ook voor ingescheepte troepen, en onvoldoende zeevaardigheid in de ruwe noordelijke wateren.
(3), geheime gemakken van het scheepsvolk der Kon. Marine, welke gelegen zijn in het voorschip. De naam is afgeleid uit het gebruik van galjoen (i) als daar beschreven. Het Engelse woord „heads” heeft dezelfde afleiding en betekenis.
SCHOUT-BIJ-NACHT JHR H. A. VAN FOREEST IR R. F.
SCHELTEMA DE HEERE.