(Er. Gabon), een der vier delen van Frans Aequatoriaal Afrika (A.E.F.), groot 237 000 km2 en met (1946) een inheemse (Bantoe-) bevolking van ca 421 000 zielen, waarvan 198 000 mannen, en met 1517 Europeanen (956 mannen).
De naam is ontleend aan het Gaboen-estuarium of Rio de Gabao, zo genoemd door de Portugese ontdekkers (1485). Het estuarium ligt tussen 0°31' en 0° 21' N.Br. en is 70 km lang, tot 16 km breed en 5-20 m diep. Van het W. mondt de Como, van het Z. de Remboe er in uit. De noordelijke oever van de Gaboen is tamelijk hoog; daarop ligt de hoofdstad Libreville, die in 1849 werd gesticht.
In 1839 zetten de Fransen zich voor het eerst op de linkeroever neer; als zij in de tweede helft van de 19de eeuw hun invloed over het achterland uitbreiden gaat de naam over op het gehele gebied. Gaboen, dat in het N. door Spaans Guinee en het Franse mandaatgebied Kameroen, in het O. en Z.O. door Frans Midden-Kongo, in het Z.W. en W. door de Golf van Guinee begrensd wordt, heeft een warm en vochtig tropisch klimaat. Het binnenland maakt deel uit van het zeer grote plateau, dat Frans Aequat. Afrika en Kameroen omvat en dat geleidelijk naar de Atlantische Oceaan afhelt.
Het kustgebied is laag. Het gehele gebied is met tropisch regenbos bedekt, behoudens veelvuldige lichtingen en uitgestrekte savannen. De in de bossen voorkomende hardhoutsoorten, oliepalmen en rubberbomen zijn de voornaamste economische rijkdommen. Naast Libreville zijn als havens te noemen Port Gentil en Pointe Noire; van deze laatste, de belangrijkste haven, loopt de (enige) spoorlijn naar Brazzaville aan de Kongo.
Het bestuur berust bij een gouverneur bijgestaan door een gekozen raad.Lit.: F. Grébert, Au Gabon (1922); Y. Thiery et R. Delarozière, Carte ethnique du Gabon (Paris 1945).