Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

FRITILLARIA

betekenis & definitie

geslacht behorend tot de familie der Liliaceeën met tientallen soorten uit Centraal- en Zuid-Europa, Azië (van Klein-Azië oostwaarts tot in Centraal-Azië, zelfs tot in Oost-Siberië en Japan) en Noord-Amerika, vooral Californië. Meest bekende cultuursoorten: Fritillaria Meleagris L.: de kievitsbloem uit Centraal-Europa, ook in ons land bijv. aan de mond van het Zwarte Water (Overijsel) met 1 à 2, zelden 3 hangende, in Apr./Mei verschijnende bloemen aan een dunne tot ca 40 cm lange stengel; bloemen gelig wit of purperbruin met ook nog andere tuinvormen waaronder dubbelbloemige en met 4-5 smalle grauwgroene bladeren.

Bollen klein, maximaal 6-7 cm omtrek, meestal gebruikt voor tuin en rotsbeplanting, ruim 5 cm diep planten.

Fritillaria imperialis L
.: de keizerskroon, afkomstig uit Afghanistan en Perzië. Bloeistengel stevig, bijna 1 m hoog met bladrozet en met aan de stengeltop een kuif van smallere bladen, uit welker oksels klokvormige bloemen neerhangen in een krans. Bloemen geel of bruin tot oranjerood, zeer onaangenaam riekend, nochtans een sierlijke tuinplant als solitairplant of in kleine groepjes bijeen. Ook komen dubbelbloemige voor en bontbladige, witof geelgerand.

Bloeitijd Apr. Bollen 20 cm met een gat in het midden: de plaats van de afgestorven bloeistengel. Minstens 10 cm diep planten.

Beider voortkweking door deling van een paar jaar vaststaande bollen, alsook door zaad, maar dan pas na 4-5 jarige teelt bloeibare bollen. Zaaitijd Aug. Men prefereert voedzame, niet vers bemeste humusrijke grond. Enige bedekking tegen vorstschade noodzakelijk.

< >