Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Friedrich von WIESER

betekenis & definitie

(tot 1919) Freiherr, Oostenrijks economist en socioloog (Wenen 10 Juli 1851 - Brunnswinkel 23 Juli 1926), studeerde rechten te Wenen van 1868-1872 en van 1875 tot 1877 economie in Duitsland bij de leiders van de Oude Historische School: Knies, Röscheren Hildebrand, doch ondanks zijn grote historische belangstelling nam hij hun methode niet over. In 1884 werd hij hoogleraar in de economie te Praag, in 1903 te Wenen.

Van 1917 tot 1919 was hij minister van Handel van Oostenrijk, in welke hoedanigheid hij ijverde voor een tolunie met Duitsland. De laatste jaren van zijn leven doceerde hij als buitengewoon hoogleraar sociologie aan de Weense Universiteit.Von Wieser vormt met Menger en Böhm het driemanschap der grondleggers van de Oostenrijkse School, van welke groep hij de systeembouwer bij uitstek is. Van hem is de term grensnut afkomstig, naar welke term de Oostenrijkse School, vaak grensnutschool wordt genoemd.

Von Wieser was de eerste van deze denkers, die aandacht besteedde aan het probleem van de verhouding van kosten en opbrengsten en de beslissende invloed, die van de wensen der consumenten op de functionele inkomensverdeling uitgaat. Het befaamde Wieserse kostenbegrip luidt: kosten zijn de nuttigheden, die men in een andere richting moet laten wegvallen, doordat men een schaars middel een bepaalde aanwending geeft. Met nadruk wijst von Wieser er op, dat de grondslagen van het economisch handelen gelden voor elke economische orde, gezien de onontkoombaarheid van de schaarste. In zijn Theorie der Einfachen Wirtschaft trachtte von Wieser deze grondslagen neer te leggen. Steeds geeft hij sociologische achtergrond aan het economisch proces, dat hij analyseert. Deze sociologische gedachten werkte hij stelselmatig uit in zijn Gesetz der Macht, dat kort voor zijn dood verscheen, en waarin hij zijn lang gekoesterde wens vervulde nog eens „Namenlose Geschichte” te schrijven.

Zijn plaats in de wetenschap dankt von Wieser aan het feit, dat hij een origineel en zeer zelfstandig denker en een uitzonderlijk begaafd stylist is geweest. Als theoretisch economist is von Wieser van grote betekenis geweest, maar men zou hem te kort doen met in hem louter de economist te zien: zijn betekenis ligt juist in zijn werk op het grensgebied van economie en sociologie. Parallel met zijn sociologische belangstelling liep zijn interesse in politieke problemen, getuige zijn meesterwerkje Oesterreichs Ende (1919)

J. R. ZUIDEMA

Bibl.: Über den Ursprung u. die Hauptgesetze des wirtschaftl. Wertes (Wien 1884); Der natürliche Wert (Wien 1889); Recht u. Macht (Leipzig 1910); Theorie d. gesellschaftl. Wirtschaft (in: Grundriss der Sozialökonomik I (II), 2 Aufl. Tübingen 1924); Österreichs Ende (Berlin 1919); Das Gesetz d. Macht (Wien 1926); Geld (Art.

Handw. der Staatsw.. 4 Aufl. Jena 1926).

Lit.: F. A. von Hayek, F. v. W. (Jahrbücher für Nat. ök. und St. 1926, LXX p. 513 met voll, bibl.); O. Morgenstern, F. v. W. (Am. Ec.

Review 1927, XVII p. 669); G. J. Stigler, Production and Distribution Theories (New York 1946); J. A. Schumpeter, Ten Great Economists (London 1952); A. Menzel, F.

W. als Soziologe (Wien 1927); E. Schams, F. v. W. u. sein Werk (Zeitschr. für die ges. Staatsw. 1926, Bnd 81 p. 432); H. Mayer, F. W. zum Gedächtnis (Zeitschr. für Volkswirtschaft und Sozialpolitik 1927, V p. 633).

< >