Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Frederik august stoett

betekenis & definitie

Nederlands taalkundige (Leeuwarden 5 Mei 1863 - Nijmegen 27 Apr. 1936), promoveerde te Leiden in de Nederlandse letteren in 1889, was van 1888 tot 1919 leraar te Amsterdam en werd in 1919 hoogleraar in Nederlandse taalkunde aldaar. Zijn betekenis ligt vooral op het gebied van de lexicografie en de verklaring van 16de- en i7de-eeuwse teksten.

Ook was hij een goed kenner van het Middelnederlands.Bibl.: Middeliied. spraakkunst, syntaxis (1909, 3de dr. 1923); Ned. spreekwoorden... naar hun oorspr. en bet. verkl. (1901, 4de dr. in 2 dln, ig23-25). Uitg.: P. G. Hooft, Gedichten, 2 dln (1899-1900); Bredero, Sp. Brabander (1919. herdr. 1934); Idem, Moortje (1931 en 1936); Drie kluchten uit de 16de eeuw (1932); S. Goster, Boere-klucht van Teeuwis de Boer (i935)» Bew. laatste stuk v. dl IX v. Middelned. Woordenboek v. J. Verdam (1929).

Lit.: A. A. Verdenius, F. A. S., in: Jaarb. v. d. Mij der Ned. Letterk. (1937-38); G. Karsten, Honderd jaar Ned. philologie (1949).

< >