Vlaamse volksheld (Brussel 25 Febr. 1660 - 19 Sept. 1719, onthoofd), een schrander, welbespraakt en algemeen geacht ambachtsman, vrijmeester-schaliedekker en „spaenscheleer stoelmaecker”, die te allen tijde, o.m. als deken van zijn ambacht, de belangen zijner medeburgers had behartigd, werd in 1717 (na intussen met verschillende vertrouwensambten te zijn vereerd) tot „boetmeester” of hoofdman verkozen van de invloedrijke „St Nicolaes Natie”. Als zodanig werd hij gewikkeld in de strijd op leven en dood, die de neringen, ten einde haar aloude, in de Luyster van Brabant (Brussel 1699) gecodificeerde voorrechten voor vernietiging te vrijwaren, sedert 1699 tegen de Spaanse en sedert 1716 tegen de Oostenrijkse overheersers voerden.
Hij weigerde, evenals de acht andere dekens, de door den landvoogd, den hooghartigen Markies de Prié, uit naam des keizers opgevorderde belastingen voor 1717 toe te staan.Nadat evenwel een der dekens voor de Prié was gezwicht en het gepeupel daarop was overgegaan tot de plundering van o.m. de Kanselarij van Brabant, werden Anneessens en zijn mededekens voor die uitspattingen aansprakelijk gesteld en aangehouden (14 Mrt 1719). Van rechtskundige bijstand verstoken, werd Anneessens op 9 Sept, door de Raad van Brabant (een werktuig in handen van den landvoogd) ter dood veroordeeld en tien dagen later op de met troepen afgezette Grote Markt, vóór het Stadhuis, onthoofd. In 1733 schijnt de landvoogdes, Maria Elisabeth, den martelaar des volks in ere te hebben willen herstellen, aangezien ze, in gemeld jaar, een van diens zonen, Johannes-Andreas (1687-1769), tot bouwmeester van het Hof liet benoemen.
Moderne geschiedkundigen, vooral Pirenne, hebben er op gewezen, dat Anneessens’ droom om, terwijl de geschiedenis al was voortgeschreden, de middeleeuwse privilegiën te herstellen, een anachronisme was.
DR W. VAN EEGHEM
Lit.: L. Galesloot, Procès de François Anneessens, 2 vol. (Bruxelles 1862-1863) ; H. Pirenne, Hist. de Belgique,dl V (1921); J. Muyldermans, Historie van Sieur Anneessens (Versl. enz. der Koninklijke Vlaamsche Akademie (Gent 1922), blz. 197 vlg.).