Schots ethicus (Drumalig, Ulster, 8 Aug. 1694-Glasgow 1746?), studeerde te Glasgow, was werkzaam in Ierland, werd 1729 hoogleraar te Glasgow. Hij werkte Shaftesbury’s begrip van de „moral sense”, ’s mensen zedelijk onderscheidingsvermogen, systematisch uit.
De zedelijke zin, verwant aan die voor schoonheid en harmonie, is een zelfstandig vermogen, op grond waarvan wij onmiddellijk behagen scheppen in het goede, los van daarmee verbonden beloning of straf of van verwacht nut of voordeel. Hij richt zich hier tegen Hobbes en Locke.Bibl.: Inquiry into the Origin of Our Ideas of Beauty and Virtue (1725); Essay on the Nature and Conduct of Passions and Affections (1728); A System of Moral Philosophy (1755)5 Works, 5 dln (1772).
Lit.: Th. Fowler, Shaftesbury and H. (1882); W. R. Scott, F. H. (1900); N. Westendorp-Boerma, De leer van den zedelijken zin bij H. (1911); T.
E. Jessop, A Bibliography of D. Hume and of Scottish Philosophy from F. H. to Lord Balfour (1938).