(Fu-kien, ook Fokien of Fo-kian, d.i. „de gelukkige volksplanting”), een van de drie zeeprovincies van Zuid-China, tegenover Taiwan (Formosa), met op 117 600 km2 (1947) 11 990 000 inw. Bergketens scheiden Foe-kien van het overige China.
De bergachtige provincie wordt door Z.W. - N.O. lopende lage bergruggen doorsneden. De kust vertoont, dank zij bodemdaling, riasvorming. Van de rivieren is de Min verreweg de voornaamste; alle zijn zij slechts over korte afstand voor grotere vaartuigen bevaarbaar, wel echter voor het houttransport uit het binnenland van grote waarde. Het subtropische klimaat is een overgang tussen dat van Noord- en Zuid-China. De grote regenval (Foetsjou: 1539 mm p.j.) is gelijkmatig over het jaar verdeeld met een maximum in de zomermoesson. Dank zij het gunstige klimaat worden 2 rijstoogsten per jaar verkregen. De bossen zijn van grote betekenis; de provincie is een der grootste houtleveranciers van China, verder levert zij veel kamfer. De theeproductie is nog steeds aanzienlijk, maar de eertijds zo belangrijke uitvoer naar Europa is geheel te niet gegaan. In de bevolkingscentra zijn zijde-, katoen-, linnen-, papier-, lucifers-, glas- en metaalindustrie. Zeeroverij is langs de kust niet onbekend.