of buiging is de taalkundige term voor die vormveranderingen van de woorden van een taal, waarbij het achtervoegsel met de woordstam tot één geheel versmolten is. De vormverandering van de naamwoorden, voornaamwoorden en lidwoorden noemt men verbuiging of declinatie, die van de werkwoorden heet vervoeging of conjugatie.
Door middel van de buigingsvormen wordt de dienst van de woorden in de zin aangewezen. Zo geeft de vorm mensa in het Latijn aan, dat dit woord, in tegenstelling met andere vormen van hetzelfde woord (zoals mensae, mensam enz.), in de zin de dienst van onderwerp verricht. In vroegere tijden hadden de Indo-Europese talen veel meer buigingsvormen dan de meeste tegenwoordig bezitten. De betrekkingen tussen de delen van een zin blijken in de moderne talen veelal uit de plaats van het zinsdeel, en de intonatie, terwijl de buigingsvormen in de loop van de jaren voor ’t merendeel verloren gegaan zijn (deflectie).Men kan belangrijke verschillen in flectie constateren, wanneer men behalve de Indo-Europese talen ook de andere in zijn beschouwing betrekt. Daarbij raakt de igde-eeuwse indeling van de talen in flecterende, agglutinerende en isolerende op de achtergrond en constateert men slechts verschillen in graad, niet in wezen. J. Wils onderscheidt vier typen. Het eerste type, dat men bijvoorbeeld in het Chinees en Siamees vindt, noemt de activiteit met een onpersoonlijk, ongeflecteerd werkwoord, waarbij het logische subject (agens) als een bepaling optreedt. Het tweede type, dat men bijvoorbeeld in de negertalen aantreft, heeft een possessieve conjugatie, waarin de handelingsituatie in de eerste plaats als een totaliteit ervaren wordt; het werkwoord heeft een persoonsflectie en het logische subject staat in de genitief. Het derde type, vertegenwoordigd door het Baskisch en de Indonesische talen, heeft een passief werkwoord, waardoor het doen als statisch genoemd wordt en waarbij het logische subject in de instrumentalis staat. Het vierde type, vertegenwoordigd door de oudere Indo-Europese talen, heeft een actiefenergetisch werkwoord, waarbij het logische subject in de nominatief staat.
Lit.: J. Wils, De flectietypen in de verschillende talen der wereld, in: Leuvensche Bijdragen (1947).