is de naam van een eenzaadlobbige plantenfamilie, verwant met de Juncaceeën en de overgang vormend van deze familie naar de orde der Glumijloren, met 8 soorten in tropisch Afrika, Azië en Australië, soms klimmende planten met lange, veelnervige bladeren en kleine bloemen in een rijk vertakte eindstandige pluim. De bloemen zijn van het gewone Liliijlorenschema, trimeer pentacyclisch, met 1 anatrope zaadknop in elk hokje van het vruchtbeginsel, dat wordt tot een 1-3-zadige steenvrucht, maar het endosperm is melig en het embryo ligt er naast.
Hiertoe het geslacht Flagellaria L. met 3 soorten, waarvan de bekendste is F. indica L. of wilde rotan, een klimmende halfstruik van de kusten van Afrika, Azië en Australië met touwvormige stengels ter dikte van een vinger en rankende bladtoppen, die de plant in staat stellen, tegen hoge bomen op te klimmen. De bloemtrossen gelijken op die van de liguster, doch zijn groter, en de vruchten, van een grote, bruine steen voorzien, gelijken op peperkorrels. De stengel wordt als touw gebruikt bij gebrek aan rotan.