Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FJORD

betekenis & definitie

noemt men de lange, smalle, doorgaans ook diepe insnijdingen aan een rotsachtige, steile kust, veelal de onder water gedompelde uiteinden van dwarsdalen in het gebergte, die bij een voormalige (diluviale) ijsbedekking trogvormig (Uvormig) door de hoofdijsstromen werden uitgeslepen en daaraan hun steilwandigheid te danken hebben, waardoor zij zich van ondergelopen rivierdalen of ria’s onderscheiden. De meeste fjorden bezitten in haar bovengedeelten nog gletsjers of dragen althans de sporen hunner vroegere aanwezigheid.

De vertakkingen en onderlinge verbindingen, ook aan het boveneinde van de dalen, moeten worden verklaard uit het gemakkelijk zijwaarts afvloeien van het voormalige gletsjerijs van de hoofddalen uit over de lage passen (Noors: eide), die daardoor verlaagd en vervlakt werden en thans veelal door tal van meertjes op de huidige dalwaterscheidingen zijn aangeduid. De daltrappen, die de glaciale trogdalen van de Alpen vertonen, vinden wij in de fjorden vaak ook onder water terug; zo heeft de Lysefjord 1, de Hardangerfjord 5 drempels. De meeste fjorden hebben bovendien drempels, die uit de oude eindmorenen bestaan en die voor de scheepvaart goede ankergronden bieden, in tegenstelling met het overige deel van de fjorden, die voor het ankeren veel te diep zijn of een te rotsachtige bodem bezitten.Voor de ingang van de fjorden liggen veelal gehele zwermen van kleine eilandjes (in Scandinavië scheren geheten), terwijl zij zich aan het uiteinde dikwijls vertakken. De wanden rijzen steeds steil, somtijds loodrecht of zelfs overhangend, hier en daar honderden meters hoog, op. Echte fjorden vindt men uitsluitend aan steile kusten, doorgaans in groten getale bij elkander gelegen, in de meest verschillende gesteenten, doch uitsluitend op hogere breedte. In Europa komen zij van het uiterste N. totaandeZ.W. punt van Ierland, dus tot 51° N.Br. voor, in Amerika aan de oostkust tot 44°, aan de westkust tot 48o N.Br., in Zuid-Amerika tot aan de noordelijke punt van het eiland Chiloë op 413/4o Z.Br. Overal zijn zij het talrijkst in streken met een rijke neerslag (in de diluviale ijstijd dus met sterke sneeuwval), vandaar ook dat zij op de westkusten meer voorkomen dan op de oostkusten. Wegens haar rijkdom aan natuurschoon trekken zij, vooral in Scandinavië, zeer veel bezoekers, zoals de Hardanger-, Nœrö-, Sogne-, Stör- en Lysefjord. De laatste is 40 km lang, slechts 6001900 m breed en op vele plaatsen 1000 m diep in het gesteente ingesneden.

< >