Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FIONN MAC CUMHAILL

betekenis & definitie

(ook Finn mac Cumaill, oudere vorm: Finn mac Umaill), middelpunt van een grote Ierse sagenkring (Finn-cyclus), volgens de inheemse annalen in 252 of 283 gesneuveld. Volgens betrekkelijk betrouwbare genealogieën behoorde hij tot het geslacht der Uí Tairrsigh, die deel uitmaakten van het autochthone en door de Gaelische veroveraars onderworpen ras der Galeóin in Noord-Leinster.

Deze horige bevolkingsgroepen waren verplicht tot krijgsdienst voor hun meesters en daartoe georganiseerd in legerscharen, fían(n)a genaamd, waarvan Fionn mac Cumhaill de leider was. Onder dezen traden naast Fionn’s geslacht (de Glann Baoisene) op de voorgrond de doorgaans vijandelijke Clann Morna in Connacht en de Lúaighni van Tara. Het onderwerp der oudste sagen is een erfvete tussen deze geslachten. In de slag van Cnucha wordt Cumall door de held der Clann Morna, Aed(h) bijgenaamd Goll, gedood; Fionn, zijn posthume zoon, neemt na ridderlijke strijd ten slotte bloedwraak op deze, doch wordt in zijn ouderdom op zijn beurt door de zonen van Uirgriu in de slag van Áth Brea omgebracht. Behalve deze vendetta beschrijven de oudere sagen vooral de jachtavonturen en ontmoetingen met bovennatuurlijke wezens. In een volgend stadium vindt men Fionn en zijn helden in (gewoonlijk vijandelijke) betrekkingen tot de hoogkoningen van Tara. Nog later treden de fiana voornamelijk op als een kustwacht, die de invallen der Noormannen afslaat; in de traditionele figuur van de aanvoerder dezer vijanden, Manus, is de herinnering bewaard aan de Noorse koning Magnus, die in 1103 bij een inval in Ulster sneuvelde. In de laatste uitlopers van de cyclus trekken zij soms als dolende ridders naar fantastische Oosterse rijken.De oudste Finn-sagen zijn betrekkelijk korte prozateksten, op de hoogtepunten van het verhaal onderbroken door lyrische of soms dramatische strofen. Van sommige verhalen kent men oudere en jongere, omgewerkte versies. In een enkel geval werden een groot aantal oude overleveringen verwerkt in een zeer omvangrijk raamverhaal: dit is de Acallam(h) na Senórach (de conversatie der Ouden, nl. St Patricus en Caoilte, 12de eeuw? beste uitgave door Wh. Stokes, Irische Texte, IV, I Leipzig 1900). Daarnaast ontwikkelden zich uit de ingevlochten strofen zelfstandige balladen, die gewoonlijk Finn zelf, ater vooral Oisin in de mond gelegd werden. James MacPherson* werd, direct of indirect, door dergelijke balladen bekend met deze stof, die hij zonder enige eerbied voor de literaire traditie in i8de-eeuwse, vroegromantische geest bewerkte {z Iers-Gaelische taal en letterkunde en Schots-Gaelische taal en letterkunde).

DR TH. M. CHOTZEN ✝

Bibl.: Tekstuitgaven: E. Windisch, Irische Texte,I (Leipzig 1880), blz. 146 vlgg.; Standish H. O’Grad.y, Silva Gadelica (2 dln, London-Edinburgh 1892); Kuno Meyer, Fianaigecht (Dublin 1910); J. F. Campbell, Leabhar na Feinne (London 1872), geeft een zeer omvangrijke balladen verzameling; J. G. Campbell, The Fians (London 1891), geeft prozaverhalen; Duanaire Finn,ed. J. MacNeillen G. Murphy (2 dln, London 1908-1933). balladenverzameling. Voor studies over het ontstaan van de cyclus: vooral de inleidingen van MacNeill en Meyer in hun uitgaven der bronnen; daarnaast: E. Windisch, L’ancienne légende irlandaise et les poésies ossianiques (in: Revue Celtique, dl V); L. Chr. Stern, Die ossianischen Heldenlieder (in: Zeitschr. f. vergl. Literaturgeschichte, N. F., dl VIII); Eleanor Huil, A text book of Irish literature dl II (Dublin 1908); A. G. van Hamel, Inleiding tot de Keltische taalen letterkunde (Groningen-’s-Gravenhage 1917), hfdst. VII. Voor de Gaelische bronnen van MacPherson nog: P. van Tieghem, Ossian en France, I (Paris 1917).

< >