Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FIDZJI-EILANDEN

betekenis & definitie

of Fiji-eilanden, ook wel Viti-archipel geheten, (15° 47' - 21° 4' Z.Br. en 176° 51' W.L.v.Gr. - 175° 38' O.L.v.Gr.), behoren tot Polynesië.

BODEMGESTELDHEID. Van de ca 320 eilanden zijn er een tachtigtal bewoond. De eilanden liggen verspreid over een gebied van 230 000 km2 en beslaan met elkaar 18 338 km2. De grote eilanden hebben een oude kern die bijna geheel bedekt is met jonge vulkanische gesteenten als bazalt, doloriet en kwartsporfier; behalve hete bronnen zijn er geen vulkanische verschijnselen meer. Op de kleinere eilanden overweegt kalksteen. Om de eilanden liggen riffen o.a. het 560 km lange Great Sea Reef. Op het grootste eiland Viti Levoe liggen ettelijke bergen, waarvan de Mount Victoria (1324 m) de hoogste is. De belangrijkste rivier de Rewa is over 115 km bevaarbaar. Ten N. van Viti Levoe ligt het eiland Vanoea Levoe (5516 km2), met mooie havens, ten Z. Kandavoe en ten N.Ó. Taveoeni „de tuin van Fiji”, beide eilanden ca 440 km2. Deze eilanden, met nog vele kleinere, omsluiten de Koro-zee.

KLIMAAT EN PLANTENKLEED

De passaat die hier meer uit oostelijke dan uit Z.O. richting waait brengt tegen de loefzijde van de gebergten veel regen, zodat men daar veel wouden aantreft. Aan de lijzijde valt alleen van Dec. tot Mrt voldoende neerslag, daar vindt men slechts savannen. In Qara Valoe valt 628 cm regen per jaar (93 cm in Mrt, 18 cm in Nov.), de hoofdstad Soeva heeft 301 cm regen en een gemiddelde temperatuur van bijna 25 gr. C. Ongeveer 9000 km2 is nog met bos bedekt, waar in de vorige eeuw sandelhout werd gewonnen is veel woud verdwenen.

PRODUCTIE

1400 km2 zijn in gebruik als bouwland, ongeveer een derde deel daarvan beplant met kokospalmen, een product van de inheemse bevolking, de Fidzjianen, 170 000 ha zijn met suikerriet beplant, voor de helft door Indiërs en voor de andere helft door de Colonial Sugar Refining Cy, op van het gouvernement gehuurd land; ruim 10 000 ha met rijst, het belangrijkste voedsel, en een iets kleiner gebied met voedingsgewassen voor de Fidzjianen als taro, yams, bataten, bananen en cassave. Pogingen na 1940 ondernomen om de productie op te voeren zouden nog beter geslaagd zijn als de boeren, meestal met zeer kleine bedrijven, meer coöperatief werkten.

In tegenstelling tot de Melanesische eilanden heeft de runderteelt hier betekenis (in 1947: 84 000) Vatoekoela op Viti Levoe heeft goudproductie, ook zijn grafiet en kopererts in de bodem aanwezig.

Behalve de suikerindustrie door bovengenoemde maatschappij krijgt ook de zeepindustrie betekenis. In Soeva zijn werven voor kleine schepen.

HANDEL EN VERKEER

In 1947 vertegenwoordigde de uitvoer een waarde van £ 4 671 155, vijf zesde daarvan bestond uit suiker, goud en copra. Hij richt zich vooral naar Nieuw-Zeeland, het Verenigd Koninkrijk, de V.S. en Canada. De invoer, in 1947 ten bedrage van £ 3 980 186, komt vooral uit het Verenigd Koninkrijk en Australië. De scheepvaart op andere landen is niet zo belangrijk als die met kleine vaartuigen tussen de eilanden onderling; slechts één Amerikaanse lijn doet regelmatig Soeva aan. Nadi Airport is een knooppunt van luchtlijnen tussen de V.S., Australië en Nieuw Zeeland. In de Lauthala Bay komen veel vliegboten aan. Een paar kleine spoorlijnen behoren aan de Colonial Sugar Refining Cy, het wegennet is bijna 1000 km lang.

BEVOLKING

De Fidzjianen hebben uiterlijk veel gemeen met Melanesiërs, maar hun cultuur is Polynesisch. In 1875 zou hun aantal 200 000 hebben bedragen, door mazelen en andere geïmporteerde ziekten was dit aantal in 1905 gedaald tot 87 000, in 1947 was het weer gestegen tot 121 000. Hun zang en dans zijn bekend, interessant zijn de vuurwandelaars van Mbengha. Iets groter in aantal (126000) zijn de Indiërs, van 1875-1920 aangevoerd als contractkoelies, nu meestal kleine boeren. Hun geboortecijfer is hoger en hun sterftecijfer lager dan dat van de Fidzjianen, ze spreken Hindoestani en vermengen zich niet met andere bevolkingsgroepen. De regering beschermt de Fidzjianen tegen de economisch krachtiger Indiërs o.a. doordat de eersten land uitsluitend mogen verkopen aan een regeringslichaam. De Fidzjianen behoren in meerderheid tot Methodistische kerken, ze ontvangen allen onderwijs — de Indiërs slechts voor de helft —en er is zelfs een medische school in Soeva. Van de totale bevolking van 269 274 (1947) zijn er 5376 Europeanen. Soeva telt 11 398 inw.

BESTUUR

De Fidzji-eilanden zijn een Britse kroonkolonie onder een gouverneur die vóór 1880 in Levoeka, daarna in Soeva, dat een betere haven heeft, resideert. In de raden die de gouverneur terzijde staan zijn alle drie bovengenoemde bevolkingsgroepen vertegenwoordigd. De Fidzjianen hebben nog hun eigen communale, feudaal overkoepelde, bestuursvorm met als hoogste lichaam „de Grote Raad der Hoofden”, die elk jaar door de gouverneur wordt geraadpleegd.

GESCHIEDENIS

In 1643 werden de Fidzji-eilanden door Abel Tasman ontdekt, in 1774 bezocht Cook één eiland, Bligh heeft in 1790 deze wateren doorkruist en in 1797 heeft Wilson de meeste gekarteerd. In 1840 werd door een Amerikaanse expeditie de ontdekking voltooid. Steeds meer schepelingen deden de eilanden aan en in 1835 kwamen er de eerste zendelingen. De beheersing door de Britten dateert van 1859, toen koning Thakoembau, in financiële moeilijkheden verkerend, hun bescherming inriep. Engeland vond de groep belangrijk om haar ligging tussen Australië en Panama. Een hoge commissaris vestigde zich er en in 1874 werd het een Britse kolonie. In 1916 en 1937 kregen de eilanden een zekere mate van zelfbestuur, terwijl bij de Fijian Affairs Ordinance van 1 Jan. 1945 aan de locale raden invloed werd toegekend.

A. C. W. KOREVAAR

Lit.: G. C. Henderson, The Discoverers of the Fiji Islands London (1933); N. Walker, F., their people, its story and commerce (1936); R. A. Derrick, History of F. I (Suva 1946); W. E. H. Stanner, Postwar F., in: Pacific affairs XX (1947); Fiji Colonial Annual Reports (1947); J. G. Furnas, Anatomy of paradise (New York 1948); R. W. Robson, Pacific Islands Handbook; K. H. Bouman, Forgotten Gods (Leiden 1949), p. 75-79; B. Quain, Fijian village (Chicago 1948).

< >