is een verzamelnaam, waarmee verschillende stollingsgesteenten worden samengevat, die als uitvloeiingsgesteenten bij vulkanische uitbarstingen de aardoppervlakte bereiken. Hun scheikundige samenstelling is in de eerste plaats gekenmerkt door een betrekkelijk gering kiezelzuur (SiO,) gehalte van ± 50 pet; zij behoren dus tot de gesteenten, die in de petrografie* basisch genoemd worden.
Voorts moeten minstens twee groepen van bazalten worden onderscheiden, een onderscheiding, die samenhangt met de scheikundige indeling van alle stollingsgesteenten en wel een reeks van Kalk-alkali-bazalten en een van alkali-bazalten, de laatste wordt soms onderverdeeld in twee groepen: natron-bazalten en £a/i-bazalten. De mineralogische samenstelling wisselt met de scheikundige. Terwijl de kalk-alkali-bazalten in hoofdzaak veldspaath-bazalten zijn en wel plagioklaas-bazalten, treedt in de natron-bazalten als bijzonder mineraal nefelien* op, terwijl in kalibazalten leuciet* het typische mineraal is. Naast de genoemde bestanddelen, die kleurloos zijn, treden als donkere mineralen pyroxeen* op, meestal met olivien*, soms ook hoornblende* of biotiet, terwijl als accessorische mineralen ijzerertsen en apatiet* aan de gesteentevorming deelnemen.De gewone bazalten bestaan uit zo kleine kristallen, dat zij met het blote oog niet zichtbaar zijn, behalve soms de olivien, die dan in de vorm van groene korrels in het donkergrijze gesteente opvalt. Grofkorrelige bazalt, waaraan met het blote oog wel de kristallijne structuur is waar te nemen, wordt doleriet* genoemd. De bazalten zijn soms holo-kristallijn*, maar soms treedt tussen de kristallen ook glas op, hetgeen echter slechts microscopisch waarneembaar is.
De Nederlands-Indische vulkanen leveren ten dele lava’s, die een bazaltische samenstelling hebben; dit zijn plagioklaas-bazalten. Ook het in Nederland door de zeeweringen zo bekende zuilvormige bazalt, dat uit de Rijnstreek tussen Koblenz en Bonn afkomstig is, behoort tot de plagioklaas - bazal ten.
In Duitsland komen echter ook alkali-bazalten voor. De zuilvorm, die vooral voor bazalten typisch is, maar ook wel, hoewel minder duidelijk, bij andere uitvloeiingsgesteenten optreedt, is een gevolg van de afkoeling van de lava, die gedurende het stollingsproces krimpt. Evenals stijfselpap bij uitdrogen door krimpen in zuiltjes uiteen valt, ontstaan bij bazalt door afkoeling scheidingsvlakken, die tot zuilvorming, meestal 6-zijdige, maar ook wel 4-, 5-, 7-, 8- en 9zijdige zuilen, leiden. Aangezien deze scheidingsvlakken loodrecht Zuilvormig bazalt uit de Rijnstreek op de afkoelingsvlakken staan, staan de bazaltzuilen in bazaltstromen min of meer loodrecht, terwijl de ligging der zuilen in bazaltbergen veelal gebogen is, in verband met de vormen van de afkoelingsvlakken aan de boven- en de onderkant. Die bazaltbergen zijn vulkanische kraters, die met bazalt gevuld zijn.
Een oude naam voor bazalt en daarmede scheikundig verwante uitvloeiingsgesteenten is trap, een naam, die uit het Zweeds afkomstig is en dezelfde betekenis heeft als in Nederland. Er bestaan nl. uitgestrekte gebieden, waar grote bazaltmassa’s in lagen boven elkaar liggen, die ten gevolge van erosie trapvormig afgebrokkeld zijn, bijv. op Groenland, waar plaatselijk in meer dan 100 treden de trapkust tot 1000 m en meer opstijgt. Een der grote bazaltgebieden loopt van Groenland over Ijsland en de Hebriden naar Ierland. Hieruit zijn vooral bekend de Fingals-grot op Staffa en de „Giants Causeway” in het landschap Antrim in N.O.-Ierland. Op Ijsland, dat bijna geheel uit bazaltische gesteenten bestaat, wordt de dikte van deze afzettingen op 4000 m geschat. In het N.W. van de V.
S. beslaan de bazalten van het Columbia-plateau een oppervlakte van meer dan 300000 km2; in Dekhan in Voor-Indië bereiken de bazaltstromep eep dikte vap 1990 m, terwijl zij over een gebied van 600 000 km2 uitgebreid zijn. Kleinere bazaltgebieden komen in het Plateau Central van Frankrijk en in het Vogelsgebirge in Duitsland voor. PROF. DR B. G. ESCHER