(z Oudnoorse mythologie) is de naam van een wolf, die tot de kinderen van Loki* gerekend wordt. Hij werd in het land van de reuzen opgevoed en was een bedreiging voor het bestaan van goden en mensen.
Daarom poogden de goden hem te binden, maar alle banden, hoe sterk ook, verscheurde hij. Eindelijk maakten zij een snoer van het geluid, dat een kat bij het lopen maakt, van vrouwenbaard, de wortels van de bergen, pezen van de beer, van vissenadem en vogelspeeksel. Fenrir vertrouwde de goden echter niet en eiste, dat een van de goden zijn hand in zijn bek zou leggen, terwijl het snoer beproefd werd. Dit bleek onbreekbaar, maar Tyr*, die zich voor de goden had opgeofferd, verloor zijn hand. Het monster werd diep onder de aarde aan een rotsblok geboeid, zijn bek werd opengehouden door een zwaard, dat rechtop er in gezet werd. Bij de wereldondergang (z Ragnarok) zal hij echter zijn banden verbreken en in de laatste strijd Odin* verslinden, om daarop door Widar te worden gedood.Deze mythe wordt in het algemeen opgevat als een ontlening aan voorstellingen omtrent een demon of monster, dat bij de wereldondergang los zal komen, zoals die gevonden worden in Vooraziatische godsdiensten en ook in de Christelijke eschatologie zijn overgegaan. Heeft er ontlening plaatsgehad, dan moet dit echter vrij vroeg zijn geschied; men heeft wel gedacht, dat de Goten tijdens hun verblijf aan de Zwarte Zee dergelijke verhalen zouden hebben overgenomen. De Noord-Germanen zouden ze later weer aan de Goten ontleend hebben.
DR B. VAN DEN BERG