(Latijn = gezicht) is in de geologie de som van eigenschappen, die een afzettingsgesteente (sediment) gedurende de sedimentatie verkregen heeft. Het is de som van de primaire eigenschappen; veranderingen door metamorfose worden buiten beschouwing gelaten.
Het primaire karakter blijkt uit de eigenschappen als gesteente zonder meer (lithologische eigenschappen) en uit de eigenschappen van de ingesloten organismen (palaeontologische eigenschappen). Zo kan een in zee gevormd gesteente kalksteen, mergel, zandsteen, gips of steenzout zijn; dat deze gesteenten tot de marine facies behoren, blijkt soms uit de er in voorkomende resten van zeedieren (marine fossielen). Een formatie van een bepaalde geologische ouderdom kan hier in kalksteenfacies, elders in mergelfacies optreden. Steenkool is een gesteente, dat in een moeras gevormd is; het bezit dan een limnische facies. Wanneer kalksteen resten van rifbouwende koralen bevat naast die van de andere talrijke bewoners van koraalriffen, spreekt men van riffacies.Volgens de definitie van E. Haug is facies de som van de lithologische en palaeontologische eigenschappen van een sediment op een bepaald punt.