is een last waarmee een erf bezwaard is ten bate van een erf dat aan een andere eigenaar toebehoort. Aan de ene kant is zij een last rustend op het ene, het zgn. dienende, dienstbare of lijdende erf.
Van de andere kant gezien is zij een zakelijk recht, onafscheidbaar van het andere, het zgn. heersende erf, dat aan de eigenaar daarvan de bevoegdheid verstrekt om ten nutte van dat erf handelingen te verrichten of te beletten op een erf dat aan een ander toebehoort. Erf omvat zowel bebouwde als onbebouwde vaste goederen. De erfdienstbaarheid kan niet van het erf worden afgescheiden of zonder het erf worden vervreemd, bezwaard of geëxecuteerd; eigendomsovergang der erven doet het recht en de last op de nieuwe eigenaar overgaan.In het Romeinse recht waren deze zakelijke rechten op andermans onroerend goed als servitutes praediorum bekend, naast welke de servitutes personarum onze rechten van vruchtgebruik, gebruik en bewoning omvatten. Alleen de erfdienstbaarheden worden thans nog servituten genoemd en ook de inhoud van de regeling van het NEDERLANDSE B.W. in de artt. 721 -757 is in hoofdtrekken gelijk aan de Romeinse. Zo de eis dat voor het dienend erf de inhoud van de last moet bestaan in een dulden of niet-doen, niet in een verplichting om iets te doen.
De Nederlandse wet noemt enkele voorbeelden van erfdienstbaarheden en omschrijft die, omdat zij de meest voorkomende zijn; zij belet niet, dat er andere van andere inhoud mits binnen de wettelijke grenzen worden gevestigd. Die van uitzicht en van licht geven recht, om vensters te hebben, op een plaats, waar ze volgens de wet anders niet zouden behoeven geduld te worden; die van in het geheel niet of niet boven zekere hoogte te bouwen; die van waterloop, dropen gootrecht, van inbalking en inankering, van vaart op eens anders water, van voetpad, rijpad of dreef, van weg en van waterleiding duiden door haar namen duidelijk genoeg aan, wat haar inhoud en strekking is. Partijen kunnen bij de titel, dat is bij de overeenkomst van vestiging, de omvang regelen en bepalen. De erfdienstbaarheden zijn in een dubbel opzicht van verschillende aard: voortdurend of niet voortdurend-, zichtbaar of niet zichtbaar. Het eerste onderscheid ligt hierin, of men er, wanneer de omstandigheden dit medebrengen, al of niet vanzelf genot van heeft of kan hebben, zonder dat tot de uitoefening enige handeling nodig is; het tweede daarin, of haar bestaan al of niet aan enig uitwendig zichtbaar teken of werk kenbaar is. Derhalve bestaan er vier soorten en haar wijze van verkrijging verschilt. Alle, van welke aard ook, kunnen worden verkregen bij een titel, die, omdat het een zakelijk recht geldt, moet overgeschreven worden in de openbare registers ten hypotheekkantore; zichtbare erfdienstbaarheden, die tegelijk voortdurend zijn, kunnen ook door verjaring worden verkregen, de andere soorten niet.
De eigenaar van het heersend erf mag de bestaande toestand niet veranderen ten nadele van het dienstbaar erf. Wel kan hij de werken maken, die tot het genot en het behoud van zijn recht noodzakelijk zijn. De gebruiker van het dienstbaar erf mag evenmin het genot van het heersend erf verhinderen of bemoeilijken: voor het overige is en blijft hij volkomen heer en meester over zijn eigendom.
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: Asser-Scholten, Zakenrecht, 8ste dr. (1945), blz. 260293; A. Pitlo, Zakenrecht (1949), blz. 288-311.
Erfdienstbaarheden of gronddiensten worden in BELGIË geregeld door de artt. 637-710 van het B.W. Een erfdienstbaarheid, bepaalt art. 637 B.W., is een last op een erf gelegd, tot het gebruik en het nut van een erf dat aan een andere eigenaar toebehoort. Zij kan ontstaan óf uit de natuurlijke ligging van de plaatsen, óf uit een wettelijke verplichting, óf uit een overeenkomst. In het algemeen gelden gelijksoortige bepalingen als in het Nederlandse recht.
PROF. DR F. VAN GOETHEM
Lit.: A. Kluyskens, Zakenrecht, 3de dr., blz. 252 en v. (Ant werpen 1946); H. De Page-R. Dekkers, Traité élémentaire de droit civil belge, t. VI, pp. 395 et suiv. (Bruxelles 1942).