(éoos), in de Griekse mythologie de verpersoonlijking van het morgenrood, door de Romeinen overgenomen als Aurora. Verering als godin heeft zij niet genoten, doch vele verhalen zijn om haar geweven en de kunst heeft haar talloze malen afgebeeld.
Zij gold als dochter van de zonnegod Hyperion en als zuster van Helios en Selene (Zon en Maan). Zij was gehuwd met Tithonos en moeder van Memnon (in Aethiopië). Tithonos was een zoon van koning Laomedon van Troje; hij zou van daar door Eos zijn geroofd, en op haar voorspraak zou Zeus hem de onsterfelijkheid hebben verleend, echter niet de eeuwige jeugd. Toen hij oud werd, zou Eos hem in een kamer hebben opgesloten, waar hij meer en meer ineenschrompelde, hoewel hij door haar met ambrosia werd gevoed. Volgens latere sage zou hij ten slotte uit medelijden in een cicade (krekel) zijn veranderd, daar hij toch al voortdurend met schrille stem praatte. Memnon was in het verre O. geboren, en kwam van daar tegen het einde van de Trojaanse oorlog de Trojanen te hulp; hij werd echter door Achilles gedood, nadat hij zelf Antilochos had verslagen. Sindsdien klaagde Eos over zijn dood; de dauw werd voorgesteld als haar tranen. Een andere mythe verhaalt van de liefde van Eos voor Kephalos. Eos draagt vele bij namen: rozevingerige, goudtronende, met saffraankleurig kleed, witgevleugelde.In de kunst wordt zij voorgesteld jongelingen vervolgend of wegvoerend, of Memnon beklagend, òf met Tithonos òf alleen, dauw uitgietend, gevleugeld of op een wagen rijdend. Het spreekwoord: „De morgenstond heeft goud in de mond” hangt samen met de naam Aurora, waarin men „Aurum in ore” (Latijn = goud in de mond) ontdekte.