Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Egmond, Albrecht van

betekenis & definitie

Heer van Meerestein (gest. 1596) nam een werkzaam aandeel aan het verzet tegen Philips II. Hij nam deel aan de tocht van Lodewijk van Nassau naar Groningen (1568) en behoorde tot de voornaamste bevelhebbers van de vloot der Watergeuzen en werd in 1573 benoemd tot krijgscommissaris.

In het volgende jaar verdedigde hij met goed gevolg Gouda tegen de aanslag van Noircarmes.

Egmond, Floris van

graaf van Buren en Leerdam en heer van IJselstein, St Maartensdijk, Kortgene, Kranendonk en Jaarsveld (? ca 1470 - 25 Oct. 1539), zoon van Frederik, was tijdens Philips de Schone en onder het regentschap van Maximiliaan een op de voorgrond tredend krijgsoverste in de strijd met de Gelderse hertog en de stad Utrecht. Hij vergezelde Philips in 1501 naar Spanje en werd in 1505 ridder van het Gulden Vlies. In 1508 verdedigde hij Arnhem tegen Karel van Gelre en in 1510 werd hij stadhouder van dit gewest, voor Karel V. Na nog enige krijgstochten in Utrecht en Gelre, was hij van 1515-1518 stadhouder van Friesland. Ook hier moest hij een felle strijd voeren tegen de Geldersen, die hij wel terugdrong, maar die hij niet uit Sneek kon verdrijven. In 1518 werd hij stadhouder van Holland, Zeeland en Westfriesland en kapitein-generaal van het krijgsvolk. In 1522 stond hij aan het hoofd van het keizerlijk leger in Champagne en Picardië en later was hij een invloedrijk raadsman van de landvoogdes, Maria van Hongarije.



Egmond, Frederik van

heer van IJselstein en Leerdam (gest. te IJselstein (?) 1521),was de tweede zoon van Willem van Egmond en kreeg van zijn oom Arnold, hertog van Gelre, wegens hem geleend geld, de heerlijkheid Buren, die in 1492 door keizer Maximiliaan tot een graafschap werd verheven. Hij onderscheidde zich in de Friese, Gelderse en Utrechtse oorlogen en behoorde tot de ijverigste Kabeljauwen. Hij steunde dus de Bourgondiërs en nam o.a. deel aan het beleg van Neuss (1474). In 1477 werd hij kamerheer van Maximiliaan. Hij werd in 1478 bij Nijmegen gevangen genomen. In 1481 bevrijd, ondersteunde hij bisschop David van Bourgondië tegen de burgers van Utrecht en behaalde een beslissende overwinning op die van Amersfoort. In 1483 voerde hij bevel te Wijk-bij-Duurstede en nam in het zelfde jaar Utrecht. In 1497 versloeg Egmond de Geldersen bij Ravenswaai en deed strooptochten in de Tieler- en Bommelerwaard. Daarna trad hij niet meer op de voorgrond, de oorlog overlatend aan zijn zoon Floris.



Egmond, George van

heer van Hoog- en Aartswoude (1504? - St Amand 26 Sept. 1559), bisschop van Utrecht, was de jongere zoon van Jan van Egmond (♰ 1516). Reeds in 1526 werd hij kanunnik van het Domkapittel van St Lambert te Luik en in 1534 deken. Hij bezat toen de abdij van St Amand (bij Doornik) in commende. In hetzelfde jaar werd hij gekozen tot bisschop van Utrecht. Als zodanig heeft hij met grote geldelijke moeilijkheden te kampen gehad (waarom hij meest in St Amand woonde) en strijd moeten voeren tegen de Hervormingsgezinde tijdgeest en het steeds minder wordend aanzien van de katholieke geestelijkheid. Met buitengewone ijver en plichtmatigheid heeft hij getracht de vele misbruiken in de Kerk tegen te gaan, de pastoors op hun plichten wijzend, verbodsbepalingen uitvaardigend, die de geldzucht en plichtsverzaking van zijn ondergeschikten moesten beperken en telkens rondreizend om zelf toezicht te houden op de geestelijken en de parochianen (o.a. bezocht hij in 1545, met de landvoogdes, Friesland en bewerkte in 1553, dat Sonnius en Lethmate door de regering hierheen werden gezonden, ter visitatie en zuivering).

Maar zijn bisdom, dat geheel Nederland benoorden de grote rivieren omvatte, was veel te groot om met succes in die moeilijke tijden te worden geleid door één persoon.

Ook heeft hij krachtig de pogingen van Herman van Wied, aartsbisschop van Keulen en dus zijn superieur, om langs hiërarchische weg het Lutheranisme in de Kerk in te voeren, tegengegaan en mede daardoor hebben deze pogingen schipbreuk geleden (1545). Hij staat bekend als zeer vroom, van uitstekende levenswandel, liefdadig en geleerd; zijn artistieke belangstelling blijkt uit het eerste venster in de kerk te Gouda, door hem geschonken. Hij overleed juist, toen de nieuwe kerkelijke indeling de toestanden zou hebben kunnen verbeteren.



Egmond, Jan van

(♰ 1385 -4 Jan. 1451), had de bijnaam Jan met de Bellen, omdat hij in de oorlog een gordel met zilveren bellen droeg. Hij volgde zijn vader Arnold in 1409 als heer van Egmond op, was een vijand van graaf Willem VI en werd in 1414 beschuldigd, dat hij, op aanhitsing van zijn schoonvader Jan van Arkel, deel had genomen aan een aanslag tegen die vorst. Daar Egmond wegbleef, werden al zijn goederen verbeurd verklaard en hij zelf verbannen. Hij begaf zich naar het slot te IJselstein, doch dit werd door de graaf opgeëist en aan deze afgestaan, waarna heer Jan het land moest ruimen. Na ’s graven dood (1417) maakte hij zich weder meester van IJselstein; doch Jacoba van Beieren nam datzelfde jaar de stad weder in; Egmond kon vrij aftrekken, terwijl de burgers van Utrecht verlof ontvingen het slot te slechten. Hij nam aan de zijde van de elect Jan van Beieren met ijver deel aan de strijd, tegen Jacoba, veroverde Gorinchem, maar moest de stad weldra weder afstaan aan de benden van Jacoba, waarbij hij gevangen genomen werd, doch weldra weer in vrijheid gesteld. Hij was gehuwd met Maria, een dochter van Jan van Arkel en van Johanna van Gulik, nicht van de Gelderse hertog Reinald IV. Vandaar zijn twisten met Willem VI en zijn hechte steun aan de Kabeljauwsen, vandaar ook, dat toen Reinald IV in 1423 zonder wettige erfgenaam overleed, Arnold, de oudste zoon van Jan van Egmond, als zijn opvolger werd gehuldigd.

Jan bestuurde als ruwaard het land tot aan de meerderjarigheid van zijn zoon en onderscheidde zich in de oorlog tegen de Stichtenaars. Zijn rijkdom gaf hem de gelegenheid grote geldsommen aan Jan van Beieren en Philips van Bourgondië in hun strijd tegen Jacoba te lenen. Deze sommen werden gedeeltelijk later terugbetaald, maar deels kreeg hij daarvoor de heerlijkheden Leerdam enz. in pand, die later aan zijn geslacht zouden toebehoren (zie: Frederik van Egmond). Hij heeft voorts voortdurend onenigheid gehad met de abten van de abdij Egmond, van wie hij er enkelen gevangen, genomen heeft. Deze strijd eindigde met een volkomen scheiding van de abdijgoederen en de heerlijkheid Egmond (1439).

< >