tresorier van Holland (gest. kasteel Purmerstein 15 Juli 1417), was een rijk Amsterdams burger uit een Amstellands geslacht, opmerkelijk vertegenwoordiger van de jonge koopliedenklasse in de opbloeiende handelsstad. In 1381 wordt hij als schepen van Amsterdam vermeld.
Als kapitalist verwierf hij onder de graven Albrecht en Willem VI/IV van Holland en Henegouwen een overeenkomstige invloed op de landsregering als tevoren Willem van Duvenvoorde had bezeten. Hij was eveneens Hoeksgezind. Aan Albrecht leende hij blijkbaar grote bedragen en ontving daarvoor ambten en inkomsten. Als diens secretaris komt hij voor van 1401-1402. Onder Willem VI, die hij reeds eerder geldelijk zou hebben gesteund, steeg zijn invloed aanmerkelijk. Van 1404-1405 deelde hij het tresorierschap met anderen; 23 Aug. 1411 werd hij alleen tresorier (te vergelijken met eerste-minister), hetgeen hij bleef tot de inhuldiging van gravin Jacoba (4 Juli 1417), sedert 28 Juli 1415 met de titel „overste tresorier”. In deze hoedanigheid was hij in 1415 en in 1416-1417 stadhouder van Holland tijdens de afwezigheid van de graaf. In 1416 blijkt hij, weduwnaar geworden, tevens proost te zijn van Oudmunster in Utrecht. Zijn grondbezit, dat reeds aanzienlijk was, heeft hij belangrijk uitgebreid. Op 4 Nov. 1410 beleende Willem VI hem met Purmer en Purmerland en met de hoge heerlijkheid Purmerend. Hier bouwde hij in 1413 het slot Purmerstein, waar hij enkele weken na de dood van de graaf is overleden, als geldman en parvenu gehaat door de edelen. Hij werd begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, waarvan hij de bouw door schenking van terrein en geld had bevorderd, in een door hem gestichte kapel aan de Zuidzijde van het koor. Zijn zoon Jan, eveneens heer van Purmerend, en zijn drie dochters trouwden met telgen van Hoekse adellijke geslachten.Lit.: P. Scheltema, Aemstel’s Oudheid, dl I (Amsterdam 1855), blz. 3 vlg.; dl III (1859), blz. 57 vlg.; J. ter Gouw, Gesch. v. Amsterdam, dl II (Amsterdam 1880), blz. 85-312 passim; Th. v. Riemsdijk, De Tresorie en Kanselarij v. d. graven v. Holl. en Zeel. u. h. Heneg. en Beyersche Huis (’s-Gravenhage 1908). Vgl. H. J. Smit, De opkomst v. d. handel v. Amsterdam (Amsterdam 1914), blz. 199 vlg.; T. S. Jansma, Raad en Rekenkamer in Holl. en Zeel. tijdens hertog Philips v. Bourg. (Utrecht 1932), blz. 43 vlg.; G. v. Arkel en A. W. Weissman, N.-Holl. Oudheden, 5de stuk (Amsterdam 1902), blz. 68 en 76.