Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Edgar Hilaire Germain DEGAS

betekenis & definitie

(of de Gas), Frans schilder (Parijs 19 Juli 1834-26 Sept. 1917), zoon van een bankier, zou aanvankelijk een juridische loopbaan volgen, had belangstelling voor de schilderkunst, kreeg sterke indrukken van het werk van Ingres en wijdde zich van 1854 af geheel aan schilderen. Bezocht de École des Beaux Arts, had er les van Lamotte, trok in 1856 naar Italië om er de kunst van het Quattrocento te bestuderen, copieerde er Holbein, Ghirlandajo en Mantegna.

Begon met het maken van schilderijen met historische onderwerpen zoals het nooit voltooide „Semiramis, construisant une ville”, later maakte hij ook portretten, waarin invloed van Manet valt te onderkennen. De oorlog van I870-’7I maakte hij mee in de batterij van zijn vriend Henri Rouart. Daarna ontstonden zijn eerste schilderijen, welke het ballet tot onderwerp hebben (Le foyer de la danse dateert van 1872) en de modisten, pedicures, strijksters en andere vrouwelijke beroepen. Men rekent Degas tot de Impressionnisten doch zelf heeft hij dit altijd bestreden.

Hij heeft slechts één aanwijsbare leerlinge gehad nl. Mary Cassatt; Lautrec en Forain zijn echter zeer onder zijn invloed geweest. Men neemt aan, dat hij de laatste tien jaren van zijn leven niet meer heeft gewerkt. Voordien heeft hij, toen zijn gezicht steeds slechter werd, een serie kleine sculpturen gemaakt (in was; zij zijn later in brons gegoten), welke hem ook in deze techniek als een groot talent doen kennen.Degas wilde zelf een traditioneel schilder zijn; hij vereerde Ingres als een groot meester en hij sprak altijd met diepe bewondering over diens werk. Hij hield er ook van, voor vele details van zijn werken voorstudies te maken en gaarne beeldde hij in een schilderij hetzelfde model in verschillende standen. Hij werkte bijna altijd in zijn atelier, buiten tekenen of schilderen verafschuwde hij. Een van zijn geliefkoosde stellingen was: kunst is geen proces van constante groei, het is een samenvatting en een voortdurend zich vernieuwen.

Bevrijdend en nieuw was zijn opvatting van de compositie, waarbij hij waarschijnlijk leerde van de grote Japanners en werd beïnvloed door de fotografie i.c. door de in zijn tijd in zwang komende momentopname. Een schilderij bijv. als dat van de Vicomte Lepic die met zijn beide dochtertjes de Place de la Concorde oversteekt, is daarvan een goed voorbeeld.

Men pleegt Degas de schilder van het ballet en van de danseressen te noemen en hij heeft inderdaad in die sfeer zijn meest inspirerende onderwerpen gevonden. Licht en beweging i.c. de gaslampen van de toneelverlichting en de sierlijke en als zwevende passen van de danseressen heeft hij als geen van zijn tijdgenoten weergegeven. Hij kon ver-

rukt zijn van de schoonheid van een natuurlijk en ongedwongen gebaar zoals van een danseres, die iets aan haar schoentje verschikt of van een naakte vrouw in haar bad, die zich afdroogt. Hij hield daarbij altijd meer afstand dan Lautrec en scabreus als Courbet is hij nooit geweest. Hij maakte ook vele portretten; paardenrennen koos hij eveneens als onderwerp en toneelscènes of figuren buiten. Later heeft hij veel in pastel gewerkt en in vele werken komt hij dan (invloed weer van Ingres) tot een grote monumentaliteit in het samenvoegen van weinige figuren.

Zijn plastieken hebben eveneens danseressen en vrouwen in bad tot onderwerp; ze zijn — noodzakelijkerwijze — groter en minder gedetailleerd van conceptie, de laatste creaties van een kunstenaar die meer dan welke van zijn tijdgenoten in de realiteit de verbeelding en in het weergeven van de vorm de synthese zocht.

A. GLAVIMANS

Bibl.: Lettres de Degas, recueillies et annotées par Marcel Guerin (Paris 1945).

Lit.: Thieme-Becker VIII (Leipzig 1913); Julius Meier-Graefe, Degas (München 1920); Ambroise Vollard, En écoutant Degas (Paris, verschill. ed.); Paul Valéry, Degas Danse Dessin (Paris 1938); P. A. Lemoisne, Degas et son oeuvre, catalogue raisonné (Paris 1949 e.v.j.); P. Jamot, D. (Paris 1924) en John Rewald, The History of Impressionism (N.Y. 1946) m. uitv. crit. bibliogr.

< >