Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DREES, Willem

betekenis & definitie

Nederlands politicus (Amsterdam 5 Juli 1886), doorliep een H.B.S. 3-jarige cursus en de Handelsschool te Amsterdam en was daarna 3 jaar werkzaam bij de Twentsche Bank. Hij ontwikkelde zich tot een vaardig stenograaf en was van 1907-1919 als zodanig in dienst bij de Staten-Generaal.

Daarnaast was hij sinds 1904 een actief lid van de S.D.A.P. (van 1911-’31 voorzitter van de Federatie Den Haag). Hij diende deze partij in drie vertegenwoordigende lichamen: de Haagse Gemeenteraad (gedurende 1919-1933 was hij ook wethouder), de Provinciale Staten van Zuidholland (sinds 1919) en de Tweede Kamer (sinds 1933). In 1927 werd hij lid van het Partijbestuur van de S.D.A.P. Door zijn eenvoudige en rustige, maar arbeidzame aard won hij veel vertrouwen, ook van politieke tegenstanders.Tijdens de bezetting, waarvan hij één jaar als gijzelaar te Buchenwald doorbracht, was hij gestaag illegaal werkzaam. Hij had zitting in Politiek Convent, tweede Nat. Comité (Vaderlands) Comité (als voorzitter), Contactcommissie (als voorzitter) en college van Vertrouwensmannen. Na de bevrijding stelde Drees zich mede aan het hoofd van de politieke vernieuwingsbeweging, waaruit de Partij van de Arbeid voortkwam. Samen met Schermerhorn formeerde hij in Juni 1945 het kabinet van herstel en vernieuwing. Toen het vernieuwingsgetij verliep, deerde dit hem minder dan andere vooraanstaande P.v.d.A.-figuren. Als minister van Sociale Zaken verwierf hij zich algemeen een goede naam en pers. Van hem was de bekende Noodwet Ouderdomsvoorziening („wetje van Drees”).

Toen de R.K. politicus Van Schaik in 1948 een nieuw kabinet op brede basis vormde, trad Drees als minister-president en minister van Algemene Zaken op. In hetzelfde jaar verleende de Ned. Economische Hogeschool te Rotterdam hem het eredoctoraat in de economische wetenschappen. In Aug.-Nov. 1949 was Drees voorzitter van de Ronde Tafel Conferentie te Den Haag.

J. R. EVENHUIS

< >