Russisch schilder en schrijver (Simbirsk 31 Mrt 1822 St Petersburg 3 Jan. 1900), studeerde te zamen met Dostojewskij (wiens genie hij het eerst heeft ontdekt, zodat hij hem bij Njekrasow en Bjelinski introduceerde) aan de militaire technische hogeschool. Later wijdde hij zich aan de schilderkunst en aan de letteren.
Ook uit zijn geschriften blijkt zijn schildersoog; voortreffelijk zijn de beschrijvingen van landschappen, bruiloften en andere taferelen. De meeste roem behaalde hij met zijn boerengeschiedenissen: Derewnja (Het dorp, 1846), Anton Goremyka (Anton Ongeluk, 1847), waarin hij het lijden der boeren weergeeft onder de onmenselijke toestanden van de lijfeigenschap. Deze verhalen hebben het hunne bijgedragen tot de emancipatie der lijfeigenen en bezitten ook hoge kunstwaarde, hoewel Toergenew’s Gedenkschriften van een Jager ze in de schaduw hebben gesteld. Grigorowitsj was ook de ontdekker van Tsjechow.Bibl.: Verz. werken uitgeg. d. Marx (13 dln, St Petersburg 1896); Vospominanija (Leningrad 1929, vertellingen).
