noemt men het aandeel van de aandeelhouder in een naamloze vennootschap in de winst, die deze uitkeert. Wordt er al vast bij voorbaat een uitkering gedaan nog voor het tijdvak is verstreken, aan welks einde de winst volgens de statuten moet worden vastgesteld, dan spreekt men van interimdividend.
Vaak wordt het dividend betaalbaar gesteld op een daartoe aangewezen dividendbewijs, waarvan een aantal genummerde behoren bij een bepaald aandeelbewijs; het dividendblad bevat dan als sluitstuk een bewijs ter verkrijging van nieuwe dividendbewijzen, hetwelk men talon noemt. Wordt het dividend niet in geld uitgekeerd, maar in nieuwe aandelen, dan spreekt men wel van stockdividenden.PROF. MR R. P. CLEVERINGA
Lit.: W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht I, 8e dr. (1947, op dit punt bewerkt door T. J. Dorhout Mees en C. Zevenbergen), blz. 268 en 481; O. B. W. de Kat, Effectenbeheer, 3e dr. (1932), blz. 87 en 367; J. J. Polderman, Effecten en effectenhandel (1935), blz. 78-80; E. J. J. van der Heyden, Handboek voor de N.V., 4e dr. (1946, bewerkt door W. C. L. van der Grinten), §§ 176, 275, 333-335.