Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIERVERERING

betekenis & definitie

vooronderstelt een gans andere verhouding van mens en dier, dan die wij kennen. De primitieve en ten dele ook de antieke mens kent de volstrekte afhankelijkheid van het dier niet, die ons vanzelfsprekend lijkt; in de plaats daarvan treedt bij hem een besef van gelijkwaardigheid, dat soms overgaat in een gevoel van afhankelijkheid ten opzichte van het dier en in een verering van het zich in het dier openbarende eigen leven. „Mens”, „dier” en „god” zijn voor de primitieve mentaliteit alle drie openbaringsvormen van bepaalde machten, die de mens niet beheerst.

Alle drie hebben dus religieuze betekenis. Het spreekt allerminst vanzelf, dat men zich de machten als mensen voorstelt; men meent integendeel zeer vaak het andersoortige dier machten, dat religieuze verering uitlokt, eerder te vinden in het dier dan in de mens. Zo ontstaat dierverering.In dit verband kunnen wij bijv. begrijpen, hoe primitieve stammen er toe komen aan het dier een plaats te geven in datgene, wat wij hun eigen „persoonlijkheid” zouden noemen. In West-Afrika komt de voorstelling voor, dat de mens verscheidene zielen bezit; één van deze is de jungle-ziel, die in het bos leeft in de gedaante van een dier. Wordt de mens ziek, zo ook zijn jungle-ziel, sterft hij, zo ook zijn „broeder in het woud” en omgekeerd. Zo kunnen wij ook beter verstaan, dat de sprookjes, die immers in velerlei opzicht resten zijn van een primitieve mentaliteit, vol zijn van de rol, die dieren in het mensenleven spelen. De „hulpvaardige dieren” vormen een staand motief (men verwacht meer dan menselijke bijstand van met geheimzinnige krachten toegeruste dieren), terwijl ook het huwelijk met een dier tot de allergewoonste thema’s van de volksverhalen behoort. Het is nog niet lang geleden, dat in de oostelijke provincies van Nederland het sterven van de boer plechtig aan het vee in de stal en de bijen in de bijenstand werd aangezegd; het bruidspaar vroeg de bijen om een huwelijkszegen (H. W. Heuvel, Oud-achterhoeksch boerenleven, 1927, blz. 227). Ook de bij zo vele volken voorkomende voorstelling van een zielsverhuizing heeft een andere verhouding tot de dieren als vooronderstelling dan de ons bekende. Wanneer een mens als dier herboren kan worden, zoals nog sommige Griekse religieuze bewegingen (Orphisme, Pythagorisme) leerden, wordt tussen menselijk en dierlijk leven klaarblijkelijk geen scherp onderscheid gemaakt. Het dier staat dus in de primitieve wereld dichter bij de mens, ja, vaak boven hem. De Egyptische koningen vereerden de valk (god Horus) als hun stamvader. Het dier bezit verschillende eigenschappen, waarin het de mens de baas is: snelheid, scherpe blik, oriëntatievermogen, enz. Bovendien maken vele dieren een mysterieuze indruk, die in de primitieve geestesgesteldheid, steeds „numineus” kan worden. Wij denken aan de geheimzinnige slang, die uit de aarde kruipt. En ten slotte is de mens voor zijn levensonderhoud van het dier, hetzij van het op jacht bemachtigde, hetzij van het gedomesticeerde, afhankelijk. Wij kunnen dus constateren, dat enerzijds de mens het dier nader staat dan in onze moderne wereld, anderzijds verder van het dier af, maar dan in omgekeerde richting als bij ons: het dier wordt de meerdere geacht. En waar het besef van meerderheid in primitieve en antieke religie noodzakelijk een besef van meer „macht”, groter „heiligheid”, goddelijkheid is, laat zich de dierverering thans iets minder moeilijk verstaan. Daar komt nog iets bij: het dierlijke kan ook symbool zijn juist van de vlucht uit het menselijke in het goddelijke: de mens, die het „ganz Andere” zoekt, vindt dit in het dier eer dan in een mensvormige gestalte. Er is dan ook niets meer onjuist dan, met de school van Feuerbach, het voor te stellen, als had de mens zich een god uitgedacht naar zijn eigen beeld. In zeer veel gevallen geeft hij aan de dierenvorm de voorkeur. In de Griekse Dionysos-religie, die een sterk extatisch karakter droeg, heeft men een mooi voorbeeld van zulk een religieus gemotiveerde vlucht in het rijk van het dier: de Bacchanten zogen jonge dieren in plaats van haar kinderen; de god zelf wordt als stier gedacht en — met het doel de mystieke vereniging te erlangen — in die gedaante verslonden. Het mag overbekend heten, hoe dan in vele religies de dierverering een grote plaats bleef innemen. Niet slechts de dienst van de Apisstier en die van de heilige kat (Bast) en zovele andere goden van het oude Egypte, ook de verering van het heilige rund in Indië en Perzië, de sporen van dierverering in Griekenland (Apollo’s wolf, Demeter was eenmaal een merrie, enz.) en in nagenoeg alle andere religieuze culturen getuigen van de geweldige plaats, die deze voorstellingen in het menselijk geestesleven hebben ingenomen. Slechts moge nog worden gewezen op de zgn. Mischformen in de voorstelling der godheid, die wij bijv. in Egypte aantreffen: men tekent de figuur van de god half menselijk, half dierlijk, bijv. een mens met valkenkop, een leeuw met mensenhoofd (sfinx), enz. (zie totemisme).

PROF. DR G. VAN DER LEEUW

Lit.: G. van der Leeuw, Inl. tot de Godsdienstgesch. (1924); Idem, La Religion dans son essence et ses manifestations (1948), blz. 65 v.v.

< >