Russisch generaal (4 Dec. 1872 - Ann Arbor, Mich., 8 Aug. 1947), van zeer eenvoudige afkomst, werd in 1890 soldaat, klom tijdens de Russisch-Japanse oorlog op van kapitein tot kolonel, was bij het begin van Wereldoorlog I brigade-generaal, in 1916 commandant van het 8ste legercorps, na de Februari (Maart)-revolutie van 1917 chef van de staf van de opperbevelhebber Aleksejew, na diens dood in 1918 opperbevelhebber van het W. en Z.W. front. In 1919 bracht hij, daartoe door Engelse militaire en financiële steun in staat gesteld, ook het Donleger van Krasnow onder zijn bevelen, waarop hij in de herfst van dat jaar tot een beslissende slag tegen het rode leger besloot onder de leuze van een één en ondeelbaar Rusland.
Hij veroverde de gehele Oekraïne en nam in Oct. Orel in. Doch in Maart 1920 werd hij verslagen, vluchtte met de rest van zijn leger naar de Krim, waar hij het commando aan Wrangel overgaf om zelf naar Engeland uit te wijken. Later woonde hij in Frankrijk.Bibl.: Otsjerki roesskoj smoetry (d.i. Schetsen van de tijd der Russische troebelen, 5 dln, Berlin-Paris 1921-’26, in het Russ., herdr. als: Pochod na Moskwoe, Moskou 1928, 1e dl in het Fr. vert, als: La décomposition de l’armée et du pouvoir févr.-sept. 1917, Bruxelles 1922, in het Eng. als: The Russian turmoil, 1922); The white army, transl, fr. the Russ. (1930).
Lit.: G. Pokrowskij, Denikinsjtsjina (Charjkow 1926); A. Jegorow, Razgrom Denikina (d.i. Het verpletteren van Denikin, (Moskou 1931); C. Aleksejew, Denikin-Joedenitsj-Wrangelj. Memoeary, 2de dr. (Moskou 1931).
