behoort oceanografisch tot het gebied van de Atlantische Oceaan. De verbinding met de Stille Oceaan door de Beringstraat is zo nauw en ondiep, dat de communicatie hierdoor van zeer geringe betekenis is.
De grootste gemeten diepte in de Poolzee bedraagt 5220 m, ca 500 km ten N. van Frans Jozef-land. Een ander gebied van meer dan 5000 m diepte ligt ten N. van de Beringstraat. Langs de kusten der continenten en eilanden strekt zich een vastelandsplat (diepte minder dan 200 m) uit, dat vooral langs Siberië zeer breed is (plaatselijk 700 km). Het poolbekken heeft zijn voornaamste uitgang (met diepte van meer dan 600 m) naar de Atlantische Oceaan tussen Spitsbergen en Groenland. Hier treedt een polaire zeestroming naar buiten, die — beladen met pakijs — als Oost-Groenland-stroom naar het Z. loopt en een compensatie vormt voor de toevoer van Golfstroom-water langs de noordkust van Noorwegen en de westkust van Spitsbergen.Het water der poolzee is iets minder zouthoudend (nl. gemiddeld 31 per mille) dan dat van de Atlantische Oceaan, zulks vooral dank zij de toevoer van water van de grote Siberische rivieren. In het ijs der poolzee vallen drie gebieden te onderscheiden: enerzijds de grote poolkap — het echte poolijs —, een ovaalvormig gebied van 6,5 à 7 millioen km (het centrum, bij 84° N.Br. en 1750 W.L., noemt men wel de „ijspool” of ontoegankelijkheidspool), met min of meer aaneengesloten zware ijsvelden ter dikte van 2 tot 4 m (in de zomer komt er echter gemiddeld 10 pct open water voor); anderzijds het landvaste ijs, dat in herfst, winter en lente de kusten der omliggende landen omzoomt en hieraan vastgegroeid is; en tussen deze twee in het meer beweeglijke pakijs, dat op drift is en de gehele poolkap omzoomt met verre uitlopers langs de oostkusten van Groenland, Baffinland en Labrador (hier vervoert de Labradorstroom het ijs). In de zomer is het landvaste ijs als zodanig niet aanwezig. In de winter en in het voorjaar reiken de ijsgrenzen het verst zuidelijk bij Newfoundland waar het pakijs 450 N.Br. (de breedte van Bordeaux) bereikt. Anderzijds blijft ten N. van Noorwegen en langs de westkust van Spitsbergen de zee zelfs des winters tot op 740 N.Br. open — dank zij het Golfstroomwater.
IJsbergen komt men in de eigenlijke poolzee nauwelijks tegen, daar de gletsjers der kleinere poolzee-eilanden er slechts weinige produceren. De meeste ijsbergen in het N. komen van Groenland (gemiddeld 15 000 per jaar), vanwaar ze zuidwaarts afdrijven; het verst zuidelijk komen ze weer bij Newfoundland (sommige tot bezuiden 430 N.Br.); z ijs.
Het klimaat der poolzee heeft in de laatste tientallen jaren een kleine temperatuurstijging ondergaan, waardoor op verschillende plaatsen o.a. de ijsgrenzen iets zijn teruggeschoven (bijv. bij Spitsbergen), terwijl bijv. de kabeljauw tegenwoordig veel verder noordelijk wordt aangetroffen dan vroeger; hierdoor is de kabeljauwvangst voor West-Groenland zeer belangrijk geworden, terwijl die voor 30 jaar daar nog van geen betekenis was.
DR p. GROEN
Lit.: Amer. Geogr. Soc., Geogr. of the Polar Regions (New York 1928); H. U. Sverdrup e.a.. Polarbuch (Berlin 1933); U.
S. Hydrographic Office, Ice Atlas of the Northern Hemisphere (Washington 1946); P. Groen, De Wateren der Wereldzee (hoofdstuk III) (Amsterdam 1951).