Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAMSPEL

betekenis & definitie

Omtrent de oorsprong van dit spel tast men heden nog in het duister. Op grond van oude vondsten bestaat het vermoeden, dat het damspel reeds ca 2000 v.

Chr. door de Egyptenaren werd beoefend. De spelregels — die veel meer dan de vorm van bord en materiaal het wezen van een bordspel bepalen — van het door de Egyptenaren beoefende spel zijn echter nog onbekend.Ook omtrent de latere geschiedenis van het damspel heerst nog onzekerheid. Vast staat, dat oorspronkelijk op een bord van 64 velden (in verschillende landen nog in zwang) werd gespeeld; verschillende boeken uit de 16de en 17de eeuw zijn bekend. Het is echter nog geen uitgemaakte zaak of het verhaal, dat omstreeks 1723 een te Parijs wonende Pool op het idee kwam om door vergroting van het bord tot 100 velden het aantal combinatie-mogelijkheden te vergroten en daardoor het spel te verdiepen, op waarheid berust of als legende moet worden aangemerkt. Aan deze geschiedenis schrijft men de naam van „Pools damspel” voor het in Nederland beoefende spel toe.

INTERNATIONALE ORGANISATIE

Het damspel, dat zeer vele beoefenaren telt (het is moeilijk iemand te vinden, die nog nimmer heeft gedamd) is in zijn ontwikkeling als internationaal wedstrijdspel belemmerd, doordat het nog niet in alle landen volgens uniforme spelregels wordt gespeeld.

Na vele mislukte pogingen in het verleden is in 1947 te Parijs opgericht de F.I.J.D. (Fédération Internationale du Jeu de Dames), waartoe voorlopig zijn toegetreden Frankrijk, Nederland, Zwitserland en België. Verwacht wordt, dat Amerika, Canada, Portugal, Italië en Engeland zich in een nabije toekomst aan zullen sluiten, mogelijk ook Rusland. In dit laatste land, waar ca 2 millioen dammers zouden zijn geregistreerd, wordt thans het Poolse spel (daar aangeduid als „Internationaal spel”) beoefend naast het Russische spel op de 64 velden en zijn de laatste jaren verschillende tournooien in het Poolse spel georganiseerd.

De F.I.J.D. bepaalde bij haar oprichting, dat voortaan het wereldkampioenschap eens in de vier jaar (nl. het jaar waarin de Olympische spelen vallen) in een tournooi zal worden verspeeld en dat in de tussenliggende jaren de wereldkampioen door de nationale kampioenen in een match kan worden uitgedaagd.

De wereldtitel is in het bezit geweest van: Isidore Weiss (Frankrijk), winnaar van talrijke internationale tournooien en matches, gold in de periode 1894-1912 als officieus wereldkampioen. Herman Hoogland (Nederland) werd in 1912 no 1 in het tournooi met 12 deelnemers te Rotterdam, met 25 punten uit 18 partijen; 2. J. de Haas (Ned.) 24 p.; 3. en 4. dr A. Molimard en I. Weiss (Fr.) 23 p. Stanislas Bizot (Frankrijk) werd in 1925 no 1 in het tournooi met 10 deelnemers te Parijs, met 27 p. uit 18 partijen; 2.

M. Fabre (Fr.) 23 p.; 3. R.C. Keiler (Ned.) 22 p. Marius Fabre (Frankrijk) versloeg in 1926 Bizot in een match met 12-8. Benedictus Springer (Nederland) werd in 1928 no i in het tournooi met 12 deelnemers te Amsterdam met 31 p. uit 22 partijen; 2. en 3. dr A.

Molimard (Fr.) en Herm. de Jongh (Ned.) 26 p. Maurice Raichenbach (Frankrijk) veroverde in 1934 de titel, waarvan Springer afstand had gedaan, door R.C. Keiler (Ned.) in een match met 13-7 te verslaan. Verdedigde zijn titel in matches tegen J. H.

Vos (Ned.) in 1935 (25-15); L. Vaessen, (België) in 1936 (13-7); B. Springer (Ned.) in 1937 (26-24) en R.C. Keiler in 1938 (17-15). Pierre Ghestem (Frankrijk) versloeg in 1945 Raichenbach in een match met 14-6.

Verdedigde zijn titel in 1947 tegen R. C. Keiler (17-11). Piet Roozenburg (Nederland) werd in 1948 no 1 in het tournooi met 11 deelnemers, gespeeld in verschillende plaatsen in Nederland, met 37 p. uit 20 partijen; 2. R.C.

Keiler (Ned.) 28 p.; 3. P. Ghestem (Fr.) 26 p.; O. Verpoest (België) 23 p.

ORGANISATIE IN NEDERLAND

De in 1906 opgerichte Nationale Dambond en de later ontstane Nederlandse Dambond gingen in 1911 een fusie aan. Het ledental van de Ned. Dambond bedroeg in 1948 bijna 10 000.

Het wedstrijdwezen wordt hoofdzakelijk gevormd door de jaarlijkse club-competities, waarin tientallen uitkomen, en waarvoor gespeeld wordt in Hoofdklasse (met demi-finales en finale voor het landskampioenschap), iste, 2de en 3de klasse, en door de jaarlijkse tournooien om de persoonlijke kampioenschappen van districten, provincies en het land. Sinds de officiële instelling van de titel van Kampioen van Nederland is deze gewonnen door: J. de Haas in 1909, ‘11, ’17 en ’19; H. Hoogland in 1913; L. Prijs in 1920; A.

K. W. Damme
in 1921, ’27 en ’29; J. H. Vos in 1922, ’23, ’25, ’30, ’32 en ’35; Herm. de Jongh in 1924; R.

C. Keiler
in 1926, ’34, ’36, ’37, ’38, ’39, ’40, ’42, ’44 en ’47; IV. Rustenburg in 1931; F. Raman in 1933; J.

M. Bom
in 1941 en P. Roozenburg in 1943 en’ 48.

SPELREGELS VAN HET POOLSE SPEL

Het bord wordt zo geplaatst, dat ieder der spelers links beneden een speelveld heeft (volgens de bepalingen van de Ned. Dambond en ook van de F.I.J.D. wordt gespeeld op de donkere velden; in Frankrijk bijv. speelt men echter op de lichte velden). Om standen en zetten op het bord te kunnen aanduiden worden de speelvelden genummerd van 1 t.m. 50, in dezelfde volgorde als de regels in een boek, dus als volgt:

1 2 3 4 5
6 7 8 9 10
11 12 enz.

Een schijf wordt aangeduid door het veld waarop zij staat, een zet door het veld van uitgang en het veld van aankomst, bij een gewone zet gescheiden door een -, bij een slag door : of x.

In de aanvangspositie van een partij heeft zwart schijven op 1 t.m. 20, wit op 31 t.m. 50. Wit begint, vervolgens zetten de spelers om beurten. In het probleem van fig. 1 komen vrijwel alle bepalingen, die bij dit zetten in acht moeten worden genomen, tot uiting. Oplossing: 1. 27-21 (een schijf mag één veld schuin vooruit gespeeld worden, indien dit vak leeg is), 26:17 (slaan geschiedt door over een aangrenzend vijandelijk stuk heen naar een leeg vak te springen en daarna het vijandelijke stuk van het bord te nemen; slaan mag zowel vooruit als achteruit; men kan in één zet achtereenvolgens meerdere stukken slaan; slaan is verplicht); 2. 47-41, 36:47 (een schijf, die door een zet of slag op de onderste rij eindigt wordt tot dam gekroond door er een tweede stuk van dezelfde kleur op te plaatsen); 3. 39-34, 47:49 (een dam mag vooruit en achteruit zetten over de gehele lijn, waarop zij staat, voor zover deze vrij is; de dam kan elk vijandelijk stuk, dat zij op haar weg ontmoet en waarachter zich een leeg veld bevindt, slaan; meerslag gaat voor, d.w.z. men moet bij verschillende slagmogelijkheden het grootste aantal stukken, waarbij zowel dam als schijf voor één stuk tellen, slaan; de schijven mogen pas van het bord worden verwijderd, nadat de slag volledig is uitgevoerd; hier slaat zwart dus van 47, via 29 en 40 naar 4g, zijnde dit de enige mogelijkheid om 3 stukken te slaan, en verwijdert daarna de schijven 38, 34 en 44 van het bord); 4. 30-24, 49:30; 5. 35:13 (men mag bij het slaan wel meermalen dezelfde ruit, doch niet 2 maal hetzelfde stuk passeren; een schijf, die bij het slaan de damlijn passeert, dus daarop niet eindigt, wordt niet tot dam gekroond).

Zwart kan nu niets anders dan 3-8 of 3-9 spelen. Nadat wit dit stuk heeft geslagen heeft zwart verloren.

De mening, dat damslag vóór gaat is onjuist; wanneer men met een dam eenzelfde aantal stukken (dus dammen of schijven elk voor één stuk tellende) kan slaan als met een schijf, is men vrij in zijn keuze. Een speler die, aan zet zijnde, niet meer spelen kan, heeft verloren.

In wedstrijden wordt met een wedstrijdklok gespeeld. Elke speler krijgt voor een bepaald aantal zetten een beperkte bedenktijd, als regel een uur voor 25 zetten.

AFWIJKINGEN ANDERE SPEELWIJZEN

De belangrijkste afwijkingen van de spelregels van het Poolse spel zijn bij de voornaamste andere speelwijzen:



Engels dammen

64 velden, 2 x 12 stukken. Een schijf slaat alleen vooruit. De dam zet en slaat één veld tegelijk voor- of achteruit. Meerslag gaat niet voor.

Zwart begint. Deze speelwijze, in Engeland „draughts” genoemd, wordt ook in Amerika beoefend, waar zij „checkers” heet. In Amerika speelt men ook „Spanish Pool”, een spel op een bord van 64 velden met de spelregels van het Poolse spel.



Russisch dammen

64 velden, 2 x 12 stukken. Meerslag gaat niet voor. Een schijf, die slaande de damlijn passeert, voltooit de slag als dam.



Canadees dammen

144 velden, 2 x 30 stukken. In Canada wordt ook het Poolse en het Engelse spel beoefend.

TECHNIEK VAN HET POOLSE SPEL

Bij de leek heerst meestal de opvatting, dat schaken moeilijker zou zijn dan dammen. Deze misvatting wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de meer eenvoudige spelregels en door de meer eenvoudige vorm van de stukken. Dammen is echter voor de expert evenals schaken „oneindig moeilijk”, d.w.z. zo moeilijk, dat met de beperkte menselijke vermogens het spel in een mensenleeftijd nimmer geheel onder de knie te krijgen zal zijn. Enige voorbeelden: Vele eindspelen, bijv. die van Blankenaar, moeten ook voor de spelers van meesterklasse als vrijwel onoplosbaar worden beschouwd.

Geregeld komt het voor, dat na tientallen uren analyseren pas conclusies over een bepaalde stand kunnen worden getrokken; ja, er zijn talloze standen waarvan na jaren bestudering nog niet vast staat of zij gewonnen of remise zijn. Het is duidelijk, dat een speler bij beperkte bedenktijd in een partij dan nooit alles doorgronden kan.

Hieronder volgen enige standen, die op zeer beperkte schaal een indruk kunnen geven van de mogelijkheden op het dambord.

Het peil van het wedstrijdspel is sedert het begin van deze eeuw aanzienlijk vooruit gegaan. Dit is niet alleen een gevolg van meer intensieve en systematische beoefening, maar ook van uitgebreide theoretische studies, die de algemene inzichten aanzienlijk hebben verbreed. Het karakter van het spel is daardoor geleidelijk veranderd. Aanvankelijk was het ideaal, dat iedere speler najaagde, de partij door een verrassende en fraaie combinatie te beëindigen.

Later kwam men tot de conclusie, dat het verwaarlozen van de positie om op een combinatie te spelen op de duur tot verlies moest leiden. Het ideaal werd toen vóór alles een gave stelling te houden, om bij de minste fout van de tegenstander daarvan profijt te trekken. Deze afwachtende en verdedigende tactiek leidde op de duur tot een zekere verstarring, waardoor men weer naar nieuwe wegen zocht. De modernste opvattingen zou men kort als volgt kunnen definiëren: Het eerste doel van de partij is door het opzetten van een aanval of op andere wijze complicaties te scheppen, in de overtuiging dat uit deze complicaties de speler met het beste inzicht als overwinnaar te voorschijn moet komen.

Door dit zoeken naar wegen buiten de bekende banen is de verscheidenheid in spelbeelden enorm toegenomen.

De problemisten, wel genoemd de „dichters van het damspel”, hebben hun werk de laatste decennia gekenmerkt door een streven naar economie, reinheid en weergave van nieuwe ideeën in volmaakte vorm.

R. C. KELLER.

< >