Vlaams letterkundige (Nevele bij Gent 21 Sept. 1859 - Deurle bij Gent 26 Juli 1932), was aanvankelijk werkzaam op de fabriek van zijn vader, waar hij het ruwe volk leerde kennen. Tevergeefs trachtte zijn vader hem door een tweejarige zakenreis naar Amerika van zijn literaire neigingen af te brengen.
Buysse was medestichter van Van Nu en Straks (1893) en richtte in 1903 met Couperus en Van Nouhuys het tijdschrift Groot Nederland op. Hij woonde afwisselend bij Gent en te ’s-Gravenhage. Eerst stond Buysse in zijn verhaaltrant enigszins onder invloed van zijn tante Virginie Loveling, doch spoedig toonde hij zich een discipel van Zola en de Belgische schrijver Camille Lemonnier. Zijn werk is het meest verwant aan dat van Guy de Maupassant door de heldere eenvoud van de stijl en de objectiviteit van de waarneming.
Realistisch en pessimistisch schildert het bij voorkeur de meest achterlijk gebleven lagen van de Vlaamse bevolking, waarvan het het volledigste beeld gaf, dat wij in de Vlaamse literatuur bezitten. Zijn gezamenlijk werk, buiten enkele toneelstukken, waarvan vooral Het Gezin van Paemel (1903) bijval vond, en verscheidene bundels reisbeschrijvingen, bedraagt een 40-tal romans en novellen.Bibl. (voornaamste werken): Het leven van Rozeke van Dalen (1906); ’t Bolleken (1906); Lente (novellen, 1907); Het volle leven (1908); Het „Ezelken” (1910); Stemmingen (novellen 1911); De Nachtelijke Aanranding (1912); Zooals het was (1921); Tantes (1924); Uleken (1926); De Schandpaal (1928).
Lit.: Ach. Mussche, C. B., een studie (Gent 1929); H. van Puymbrouck, C. B. en zijn land (Antwerpen 1929); R.
Roemans, Kritische bibliographie van C. B., gevolgd door een bibliographie over G. B. (Kortrijk 1931).