Brabantse rechtsgeleerden uit de 17de eeuw.
Pieter
(Roozendaal 12 Aug. 1620 - Mechelen 24 Mei 1669), was substituut van de procureur-generaal bij de Grote Raad en werd, enkele maanden vóór zijn dood, benoemd tot raadsheer in de Grote Raad. Hij is de auteur van het Tractaet van grondt-proceduren, dat te Mechelen bij Jan Jaye in 1679 en in tweede druk in 1713 bij ’t Serstevens te Brussel verscheen. Het is een diepgaande commentaar in acht delen (samen 744 blz.) over titel XIII („Van Beleyde”) der Mechelse costuimen en het meest volledige werk dat wij betreffende deze ingewikkelde materie in de Nederlandse rechtsliteratuur bezitten.
Willem
(Mechelen 28 Oct. 1632-24 Mrt 1702), was raadpensionaris te Mechelen van 1686 tot 1702. Naast een werkje over het leenrecht, maakte hij een Appendix of bijvoegsel van een honderdtal bladzijden op het hogervermelde werk van zijn broeder, waarin hij de Mechelse costuimen over het „Beleyde” vergeleek met de costuimen van de voornaamste Brabantse steden en gerechtshoven. DR L. TH.
MAES
Lit.: J. Britz, Code de l’Ancien Droit de Belgique I (Bruxelles 1847), p. 225-226; Emm. Neeffs, art. Cuypers, in Biogr.
Nat., dl IV (Bruxelles 1873), P- 610.