is een term uit de geomorfologie, die aan het Spaans ontleend is en waarmede bedoeld wordt een landschap met een trapvormige topografie, ontstaan door de inwerking van de erosie op een reeks van flauw hellende lagen, die ongelijke hardheid bezitten. In het Frans wordt in plaats van cuesta het woord côte gebruikt.
Een cuesta bezit steeds een steile, korte helling naar de ene zijde en naar de tegenoverliggende kant een flauwe, lange helling. Deze laatste komt ongeveer overeen met de helling van de laagvlakken. W. M.
Davis heeft op de betekenis van de cuesta’s in de topografie gewezen en E. de Martonne vestigde er de aandacht op, dat een cuesta-landschap ontstaat, wanneer een pakket van evenwijdige lagen van verschillende hardheid flauw in één richting helt en wel in dezelfde richting als de topografische oppervlakte, maar steiler dan deze. Elke cuesta wordt door een harde laag, die tussen zachtere in ligt, ten gevolge van rivier erosie gevormd. De oorspronkelijke afwatering verliep door consequente rivieren in de richting van de maximale helling van het topografisch oppervlak, waarbij dus om beurten harde en zachte lagen werden doorsneden. Waar de zachte lagen de oppervlakte vormen, ontwikkelden zich spoedig zijrivieren, die dwars op de consequente hoofdrivieren staan en subsequent genoemd worden.
Door terugsnijdende erosie verenigden zich verschillende subsequente rivieren, waardoor een cuesta-dal gevormd werd.
Cuesta’s lopen als rechte lijnen door het landschap, wanneer de helling van de lagen over een groot oppervlak naar dezelfde richting wijst. Wanneer de richtingen van de helling echter om een opheffingscentrum centrifugaal verlopen, zoals in Zuid- en Oost-Engeland, ontstaan boogvormige cuesta’s. Ook wanneer de hellingen van de lagen centripetaal naar een komvormige depressie wijzen, zoals aan de oostzijde van het bekken van Parijs, ontstaan boogvormige cuesta’s. Maar terwijl in het eerste geval de steile kanten van de treden aan de binnenzijde van de bogen liggen, vormen zij in het tweede geval de buitenkant van de bogen.
Een van de duidelijkste voorbeelden van een cuesta-Iandschap wordt door de Schwäbische Alb ten N. van de bovenloop van de Donau gevormd, waar harde kalklagen van de Jura en de Keuper de steile randen veroorzaken.
PROF. DR B. G. ESCHER.